In mijn hoofd werkt het zó: ik hoor een woord, en onmiddellijk en onherroepelijk komt er een stroom van associaties, woorden, beelden bij me op. Ik zie dat beeld dat bij me opkwam, en onmiddellijk komt daar een geur bij. Ik ruik die geur, en krijg die smaak in mijn mond. En als ik proef, visualiseer, verklank, verwoord, associeer – dan krijgt de wereld vorm en kleur en structuur, dan stroomt er leven door mij heen.
Reinder de Jager
Best wel vermoeiend om zo te leven (misschien eindelijk het antwoord op de vraag van wie mij na staan: ‘waar ben jij nou zo moe van?’) maar zo werkt het bij mij nou eenmaal. Woordspeligheid is nooit ver weg. Andere mensen worden dan ook wel eens moe van mij.
En het is ook daarom dat ik zo langzaam lees – al die beelden die zich vormen, waar beeld en smaak en geur en gevoel en opnieuw een woord uit voortspruiten die op hun beurt weer… Mijn hoofd is niet zomaar een rotondetje in een woonwijk, maar op zijn minst het wegenstelsel in de Randstad. En zoals bekend: het is daar te druk. Maar ik leef, en als die verkeersstroom van associaties zou stilvallen, dan wordt het een dooie bedoening.
In de indeling van het gedrukte blad is dit stukje een Bij de Tijd – u weet wel, iets bij het kerkelijk of wereldlijk jaar, geschreven door een vaste kern van auteurs. Toen ik dit als invaller op me nam, gebeurde er iets merkwaardigs. Ik had me hevig opgewonden over Trump, nog meer over Musk, en in overtreffende trap over minister Faber, met daarbij als een lastig te verwijderen vuiligheidje Reinette Klever (what’s in a name) – maar had daar opeens geen zin meer in. Die mensen blokkeerden mijn creativiteit, ik had geen zin meer in een Trumpje of een Fabertje. Ik voelde alle leven uit me wegstromen als ik moest bedenken te moeten schrijven over de absurditeit van hun wereldbeeld. Het gevoel van: te veel eer om daar woorden aan vuil te maken (waarbij ik dan weer rottingsgeur en een vieze smaak in mijn mond zou krijgen). Bij de Tijd zou Achter de Tijd aanhollen worden.
De tijd lijkt al vlugger en vlugger te gaan, recht op de ondergang af – en tegelijk heb ik het gevoel dat alles vastloopt, als een laars in een moeras, dat wij mensen geen stap vooruitkomen – ja, dat de tijd ook weer terugkeert op zijn schreden: de jaren dertig met het opkomend fascisme, de jaren vijftig met de Koude Oorlog en de benepenheid over mensen die anders dachten en deden. Is er wel iets veranderd sindsdien?
In de kerk leven we in de verwachting dat Gods tijd eens zal komen. Misschien leven wij al wel in Gods tijd – maar hebben het niet door. Daarbij helpt het niet om die spatten op de eeuwigheid steeds maar weer te benoemen. Weg met die blokkade van onze creativiteit. Die rotonde, al is het maar dat wijkrotondetje – laat het doorstromen. Gods woord gaat ons voor, en ik krijg er beeld bij, geur, smaak… En woord op woord.