De Duitse beeldhouwer Ernst Barlach (1870-1938) is uitzonderlijk begaafd. Als hij afstudeert aan de kunstacademie van Dresden kunnen zijn gouden handen ieder menselijk figuur vastleggen in hout of brons. Toch lukt het hem niet die beelden te maken die hij wil maken. Hij gaat naar Parijs, in zijn tijd het mekka voor iedere kunstenaar. Maar zelfs de sensuele beelden van Rodin die iedereen betoveren, laten hem koud.
Twaalf jaar lang moddert hij wat aan, hunkerend naar inspiratie. Tot hij in de zomer van 1906 uit lamlendigheid zijn broer gaat opzoeken die een tijdje in Rusland woont. Daar ziet hij langs de kant van de weg bedelaars, soldaten, muzikanten en boeren die door de armoede alle opsmuk verloren hebben. In hun onverhulde, naakte bestaan ontdekt Barlach de mens waar hij al die tijd naar op zoek geweest is. Ecce homo: zie, de mens.
Zelf schrijft hij hierover: “Ik vond in Rusland deze verbluffende eenheid van innerlijk en uiterlijk. Dat symbolische: zo zijn wij mensen, allemaal bedelaars en ten diepste problematische wezens. Daarom moest ik vormgeven wat ik zag.” Thuisgekomen maakt hij twee beeldjes van bedelaars. In deze beeldjes ziet hij zichzelf: twaalf jaar bedelend om inspiratie. Blijkbaar is hij niet de enige die zichzelf erin herkent, want ze trekken onmiddellijk de aandacht van de grote kunstcritici in zijn tijd. Zo openen deze bedelaarsbeeldjes voor hem de deur naar een bestaan als kunstenaar. In alle beelden die Barlach tijdens zijn leven nog zal maken is iets kwetsbaars te herkennen. Steeds opnieuw duikt in zijn werk de bedelaar op.
Ernst Barlach heeft iets van Sint Martinus. De op een na bekendste heilige in ons land, waar de moederkerk in onze stad met haar karakteristieke toren naar vernoemd is. Deze Martinus moet ook iets herkend hebben in de ogen van de bedelaar die in de vrieskou bij de poort van Amiens zit. Anders had hij immers niet besloten zijn paard in te houden en zijn zwaard in zijn mantel te zetten. Deze romeinse legeroverste, genoemd naar de oorlogsgod Mars, snijdt zijn officiersmantel in tweeën en deelt die met de naakte bedelaar. In deze heilige handeling wordt Martinus een beetje bedelaar en de bedelaar een beetje Martinus. Ze delen samen dezelfde mantel. In de nacht daarop verschijnt de bedelaar met zijn halve mantel in een droom aan Martinus Hij blijkt Christus zelf te zijn, die zegt: “Wat je aan de minste van je broeders en zusters hebt gedaan dat heb je aan mij gedaan.” Ecce homo: zie de mens.
De ster van Ernst Barlach rijst tot grote hoogten. Hij groeit in het begin van de twintigste eeuw uit tot een van de meest gelauwerde kunstenaars in Duitsland. Totdat de nationaalsocialisten aan de macht komen. Barlachs wondbare beelden zijn onverenigbaar met hun mensbeeld van een gloriërend Germaans ras. In hun ideologie verslaat de oorlogsgod Mars de heilige Martinus en komt de bedelaar weer in de vrieskou te staan. Een voor een worden de beelden van Barlach uit de openbare ruimtes verwijderd, vernield en zelfs omgesmolten tot oorlogstuig. In zijn woonplaats Güstrow wordt hij uitgejouwd als hij zich op straat waagt en vliegen de stenen door de ramen van zijn atelier. Daar werkt hij nog aan zijn laatste grote opdracht: een serie van negen beelden voor de lege nissen van een kerk in Lübeck. Een ‘gemeenschap van heiligen’ moet het worden. Drie van deze beelden heeft hij nog afgemaakt. Maar de weerstand tegen Barlachs heiligen is zo groot dat ook deze laatste opdracht wordt ingetrokken. Barlach sterft in 1938 aan hartzeer, verguisd en beroofd van iedere waardigheid. Hij heeft niet anders geweten dan dat er geen plek meer was voor de beelden die hij gemaakt had.
Pas na de Tweede Wereldoorlog duiken zijn beelden ineens weer op. Met gevaar voor eigen leven hebben vrienden van Barlach zijn beelden laten onderduiken op zolders, in schuurtjes, kerken en zelfs in een houten kist buiten onder een raam, voor iedereen in het zicht. In 1947 – negen jaar na zijn dood – worden de drie beelden van Barlachs gemeenschap der heiligen weer in hun oorspronkelijke nissen in Lübeck teruggezet. Daar staan ze tot op de dag van vandaag. In het midden de bedelaar. Op zijn krukken werkt hij zich op tot gelijke hoogte met zijn beide buren. Zijn gezicht naar de zon. Zie de mens, een weerloze bedelaar in weer en wind. Ecce Homo.