Ik was vroeger op catechisatie een moeilijk geval. Ik was de gek die meer vragen stelde dan tien dominees konden beantwoorden. Voor mij was geloof nooit vanzelfsprekend of logisch. Dat is het nog steeds niet, trouwens – en gelukkig maar. Eén van de leerstellingen waar ik me druk over maakte, was de predestinatieleer contra de vrije wil. Voor mij als wijsneus was de kernvraag: als God alles al voorbestemd heeft, ook mijn eeuwig behoud of, erger, mijn eeuwige verdoemenis, wat zou ik me dan nog druk maken? In die vraag zat een onsje luiheid en gemakzucht verborgen, een pond defaitisme en een kilo zwaarmoedigheid. Ik deed zoveel dingen fout, wist ik – ik was toch al verloren, was mijn idee. Dus laat maar gaan, dan. De doem hing toch al over mij.
Maar daar hadden we een dominee voor. Die stelde dat alleen door het geloof mensen gered konden worden. In de kern: als je echt berouw had van de dingen die je fout deed en Christus aanvaardde als je Redder, dan kwam je wel in de hemel. Maar! Dat botste toch weer met het idee dat God alles had voorbestemd? Die dus ook al wist of ik daar ja of nee op zou zeggen? En kon ik gewoon dingen fout blijven doen als ik daarna maar ‘sorry, God’ zei?
Mijn hoofd tolde als ik nadacht over bijvoorbeeld de goede werken – ik vernam dat bij de katholieken je deels de eeuwigheid ermee kunt verdienen, maar dat wij protestanten die goede werken als vanzelf, uit dankbaarheid, vanuit ons geloof doen. Maar geloof ik wel genoeg? En hoe weet ik dat ik gered ben? Is er een speciale plek in de hemel voor wie als andersgelovige grootgebracht is? Is er een speciale plek in de hel voor gewoongelovigen die niet dankbaar genoeg zijn? En als God alles voorziet, hoe komt het kwaad dan in de wereld?
Nu ja, u snapt misschien: deze dominee had het niet makkelijk met mij. Hij vroeg mij op een gegeven moment om mijn vragen maar ná de les te stellen, want ‘ik bracht anderen in de war’. Maar na de les was hij altijd schielijk verdwenen. Wist ik veel hoe druk dominees wel niet waren… of wat voor hekel ze hadden aan dat puberale vragen om het vragen. Maar ik denk nu stiekem ook, dat hij zelf wat in de war raakte. Want die predestinatie blijft toch een ingewikkeld geval die alleen met allerlei spitsvondigheden en sofismen te verdedigen valt.
Ik kan mij vergissen, maar wij maken ons in de kerk over dit soort leerstukken niet meer zo druk. Laat ik voor mezelf spreken: het gaat me helemaal niet meer om mijn eigen behoud, maar om de redding van de wereld. Er zijn zóveel factoren waar wij geen invloed op kunnen uitoefenen; de wereld lijkt wel voorbestemd door het kwaad in plaats van door God. Ik kan wel wat willen, willen staat vrij, maar kán ik wel het verschil maken? Heb ik een vrije wil om het goede te kiezen in deze wereld? Een deprimerende dwanggedachte, die ik leerde los te laten – juist in het geloof. Geloof dat voor mij geen sluitend of verstikkend systeem meer is, maar wankel gebaseerd op een paar woordjes: ‘en tóch…’.