Binnenkort gaat Evert Jan Veldman, predikant van de Nieuwe Kerk, met emeritaat. Ook al blijft hij tot uiterlijk 1 oktober nog twee dagen in de week enkele taken waarnemen – omdat zijn collega nog met zwangerschapsverlof is en er vertraging in de beroepingsprocedure kwam – toch wil hij met zijn afscheidsdienst op 21 april een punt markeren.
Aan het eind van een loopbaan is het gebruikelijk om terug te blikken. Zijn vorige banen kleuren wie hij nu geworden is, in de Nieuwe Kerk en als diaconaal predikant.
Terugblik
Evert Jan is in februari 1983 afgestudeerd. Hij was al veel aan het werk in Rotterdam na een langdurige stage, en is toen begonnen als straathoekwerker in Rotterdam-West. Evert Jan: “Dat is een periode geweest die mij gevormd heeft, en die mij later in het diaconaat goed van pas kwam. Tegelijk begon ik toen ook als medewerker levensbeschouwelijke zaken in het Hervormd Weeshuis in Rotterdam-West. Jongeren die ik in dat weeshuis ontmoette, kwam ik ook weer tegen in het straathoekwerk.”
In september 1984 is hij samen met een studievriend, Han Hoekstra, predikant geworden in de gereformeerde wijkkerk van Rotterdam-Lombardije, met twee stellen in de pastorie. Ze deden dat werk samen. Evert Jan: “We deden er allebei wat naast. Ik bleef mij met straathoekwerk bezighouden.” In 1987 groeiden ze uit de pastorie, met kinderen die geboren werden, en Han is toen alleen verdergegaan. “Ik ben toen aangenomen in het oude wijken-pastoraat in Rotterdam-Zuid, rond de Afrikaander markt. Daar ben ik gebleven tot 1995. Jet en ik hadden inmiddels twee kinderen, en een goede collega zei tegen mij dat ik mijn kinderen niet aan mijn idealen moest opofferen – we woonden aan de rand van een buurt waar de heroïne binnenkwam. Kinderen werden soms al als drugsrunner ingezet.”
Hij solliciteerde naar een baan in Enschede en Hengelo. “Ik zocht een plek waar ik mijn ervaring van de straat in een wat rustiger setting kon gebruiken.”
De ramp
Toen was daar de vuurwerkramp. "Met mijn contacten raakte ik tot over mijn oren betrokken hierbij. Ik werd parttime predikant van een wijkgemeente en parttime pastor vuurwerkramp. Die tijd was intensief. Ik merkte dat het ritme van een dienst voorbereiden en er in voorgaan rust gaven. Vlak na de ramp, die dienst met aangeslagen mensen… Dat je dan merkt dat er klaagpsalmen zijn die precies dát verwoorden, dat je de viering van de tafel hebt waarbij je alleen maar een stukje brood hoeft af te breken zonder iets te hoeven zeggen… Onvergetelijk. Dit doet ertoe. In het eerste jaar na de ramp kon ik me overgeven aan de volstrekte chaos, in de wetenschap dat ik kon terugvallen op dit wekelijks stramien. Die periode heb ik met heel mijn lijf gevoeld dat liturgie en diaconie naadloos met elkaar verbonden zijn.
“Na die hectische periode vroeg men mij om diaconaal predikant te worden. Me echt losmaken van de vuurwerkramp lukte echter niet. Toen ben ik op zoek gegaan om nog op een andere plek aan de slag te gaan. Dat werd Groningen.”
Groningen
Hij kende Groningen niet goed, maar toen hij het pad naar de Nieuwe Kerk opliep, dacht hij: “Hier wil ik zijn! Die plek!” En vanaf september 2008 was hij predikant bij de Nieuwe Kerk. In 2013 polste iemand van de stedelijke diaconie hem of hij ook in Groningen diaconaal predikant wilde worden. Daar heeft hij over geaarzeld, met het idee dat hij dat toch achter zich gelaten had. Hij wilde dat wel doen, maar niet voor de gevraagde vijftig procent, maar voor dertig; en pas als er naast hem in de Nieuwe Kerk een jonge theoloog kwam. Dat heeft veel voeten in de aarde gehad; pas in 2019 kwam Tirtsa Liefting, en nam hij die diaconale taak op zich. Vanaf dat moment is er veel gebeurd op het terrein van de diaconie; het college van diakenen zit barstensvol talent! Met voldoening: “Ik heb het gevoel dat de cirkel nu rond is – wat ik begon in het straathoekwerk is geland!”
De Nieuwe Kerk was bij zijn komst nog een traditionele wijkgemeente, waarbij de leden ook in de wijken rond de kerk woonden. “Daar is helemaal niets meer van over, van dat wijk-gebondene; mensen komen nu van overal en nergens. Een prachtplek met mooie muziek, maar wel heel traditioneel – er was bijvoorbeeld geen contact met de buurt. Wat ik direct heb gedaan is contact gezocht met de directe buren van de kerk, gevraagd: Wat doet het u om zo’n monument in uw voortuin te hebben – want die kerk is ook van hen!”
Het grote ongeduld
Met een buurtgenoot begon hij met het Festival van de Geest. Het was een fractie van de kerk die er warm voor liep. Dat was frustrerend: “Ik merkte dat men moeite had de oude kerkelijke structuur los te laten. De kerkenraad zat zó vast in het doen van wat men altijd zo gedaan had. Iets nieuws kon er gewoon niet bij. Ik heb toen voor het Festival van de Geest een kleine projectorganisatie opgezet, met een paar mensen uit de kerkenraad, en toen begon het te lopen. Zo’n Nieuwe Kerk bulkt van talent, maar die kerkelijke structuren van kerkorde, kerkenraad, ouderlingen, diakenen zitten dat eigenlijk in de weg. Ik kan dat geduld, juist nu ik ouder word, niet meer opbrengen.”
En nou niet weglopen
“Het moeilijkste van mijn vak: omgaan met situaties waar geen antwoord mogelijk is. Als je jong bent wil je dat niet accepteren. Ik herinner me, midden twintig was ik, dat een bijna-leeftijdgenoot in de Daniel de Hoed-kliniek te horen had gekregen dat hij zou sterven. Vlak daarna zocht ik hem op, en ik hoorde op de gang al hem hartverscheurend huilen. Ik had het gevoel dat mijn voeten omgekeerd in mijn schoenen stonden, zó had ik de neiging om van die plek weg te vluchten. Ik moest echt tegen mezelf zeggen: En nou niet weglopen. Dat zou de kerk ook tegen zichzelf moeten zeggen: En nou niet weglopen – juist als er geen antwoord is.”