Het zijn de weken van advent, een woord dat ontleend is aan de uitdrukking ‘adventus Domini’, oftewel: Komst van de Heer. De kerk wereldwijd bereidt zich in deze weken voor op het Kerstfeest, de viering dat de Messias geboren is, toen en daar midden in onze wereldgeschiedenis.
Advent associëren wij ook met de gezelligheid van lichtjes tijdens de donkere dagen voor Kerst, met de adventskalender waarvan de kinderen iedere dag een luikje mogen openen, met uitzien naar de periode van vrije dagen, waarin mensen elkaar opzoeken en ontmoeten. Allemaal sfeervolle en plezierige dingen waarin zich een verlangen weerspiegelt naar goed leven met elkaar, naar een bestaan waarin onderlinge liefde en verbondenheid normaal zijn.
Tegelijk zijn er ook andere kleuren die de sfeer van de adventstijd bepalen. Zo wordt in de titel boven dit artikel de ‘nacht’ genoemd, en wel als beeld van de donkerheid die over ons leven ligt. In de nacht ondergaan we weliswaar de genade van de weldadige rust tijdens de slaap, maar de nacht kan ons ook aangrijpen als dreiging, als tijd van vertwijfeling, als uren waarin alles nog veel donkerder lijkt dan overdag. En de nacht kan nog veel groter en breder duiden op een ‘wereldnacht’, waarin geweld en vijandschap de overhand hebben.
‘De nacht loopt ten einde’ is de titel van een lied van Huub Oosterhuis, dat in het nieuwe Liedboek van 2013 staat opgenomen als gezang 460. In dat lied komen vooral ook de donkere tinten van de adventstijd naar voren. Oosterhuis zelf verwijst naar het evangelie van Lucas 21:5-38 als bijbelse achtergrond van dit lied. Die passage werd in eerdere bijbeluitgaven wel aangeduid als de ‘rede over de laatste dingen’, een apocalyptische passage in het evangelie die net voorafgaat aan het eigenlijke lijdensverhaal in Lucas. Ook de evangeliën van Mattheus en Marcus hebben een dergelijke apocalyptische redevoering. Het zijn teksten waarin de nog jonge gemeente van navolgers van Jezus wordt gewaarschuwd voor de donkere nacht die hen te wachten staat: vervolging, geweld, tekenen aan de hemel, vluchtende mensen, onderdrukking. Met andere woorden: een diepe duisternis ligt over hun wereld. Ze worden ook gewaarschuwd voor valse profeten die aankondigen dat “de tijd gekomen is”. “Volg hen niet!” is de nadrukkelijke oproep die dan klinkt.
Tussen al die dreigende woorden en beelden komt dan ook een heel andere toonzetting naar voren, namelijk een voorzichtige bloei die gaande is. Takken en twijgen die uitlopen en die wijzen op een zomer die in aantocht is. Ook dat zijn tekenen, maar dan niet van dreiging en geweld, maar van een geboorte die niet te stuiten is, ook al zou je dat nooit hebben gedacht als je de wereldnacht voor je ziet en de duisternis je aangrijnst. Een onmogelijkheid wordt werkelijkheid: de mensenzoon verschijnt, een nieuwe adam, ja, een nieuwe schepping.
Een lied van de hoop
Huub Oosterhuis neemt die schrille, donkere en beloftevolle beelden uit Lucas op en brengt ze ter sprake in de zes coupletten die het lied telt, waarbij tussendoor steeds het refrein klinkt: ‘De nacht loopt ten einde, de dag komt naderbij’. Een krachtige zinsnede, waarin het beeld van een doorwaakte nacht naar voren komt en van de opluchting die je kunt ervaren als een nieuwe dag zich aankondigt. Het is de geestkracht van de hoop die hier spreekt, waarbij beelden van de jaargetijden – winter en zomer – en van de getijden van de dag – nacht en morgen – tegen onze werkelijkheid worden aangelegd.
Die werkelijkheid is vaak rauw omdat mensen gekwetst worden, gepijnigd of vernederd, omdat ziekte ons overkomt en gevangenhoudt, omdat er mensen zijn die niet eens toekomen aan een gewoon leven met een dak boven het hoofd en eten en drinken. Hoeveel onmogelijkheid van leven is er niet in onze wereld?! Het is de geestkracht, de veerkracht, ja, de verbeeldingskracht van de hoop die in die onmogelijkheid van leven een nieuwe werkelijkheid tevoorschijn ziet komen. Als een nieuwe dageraad na een diepduistere nacht.
Advent brengt in het bijzonder die verbeeldingskracht van de hoop ter sprake, namelijk te horen van een nieuwe werkelijkheid midden in de onmogelijkheid die je kunt ervaren in deze wereld en in je leven, en die werkelijkheid ook voor je geestesoog al te zien. Het is als een geboorte die niet te stuiten is, waarin een oude naam ons opnieuw wordt aangezegd: Emmanuel, God met ons. Goed dat die God er is; zijn naam is onze hoop: “Ik zal er zijn”.
De nacht loopt ten einde
Refrein: De nacht loopt ten einde,
de dag komt naderbij.
1 Het volk dat woont in duisternis
zal weten wie zijn heiland is.
Onverwacht komt van heinde en ver
de mensenzoon, de morgenster.
2. Tekens aan sterren, zon en maan,
hoe zal de aarde dat bestaan?
Zo spreekt de Heer: verhef u vrij
want uw verlosser is nabij.
3 Wanneer de zee bespringt uw land
en slaat u 't leven uit de hand,
weet in uw angst en stervenspijn:
uw dood zal niet voor eeuwig zijn.
4 Ziet naar de boom, die leeg en naakt
in weer en wind te schudden staat;
de lente komt, een twijg ontspruit,
zijn oude takken lopen uit.
5 Een twijgje, weerloos en ontdaan,
zonder gestalte, zonder naam.
Maar wie gelooft verstaat het wel.
Dat twijgje heet: Emmanuel.
6 Die naam zal ons ten leven zijn.
Een zoon zal ons gegeven zijn.
Opent uw poorten metterdaad
dat uw Verlosser binnengaat.