De stotteraar
boekbespreking1.jpg

Reinder de Jager

Van de Zwitserse schrijver Lewinsky heb ik nog de roman Het lot van de familie Meijer te lezen, een dikke pil waar ik me nog geen tijd voor gegund heb. Nu kwam ik in het rijtje ‘beste boeken van 2020’ van De Volkskrant de kleine roman De stotteraar tegen, over, hoe kan het ook anders, iemand die stottert. Dat stotteren staat ergens voor. Het is een spraakgebrek, natuurlijk, maar staat ook symbool voor een haperend leven.

Een schelmenroman, zo kunnen we dit verhaal wel typeren. De ik-figuur, Johannes Hosea Starckle, is een kleine crimineel die in de gevangenis terechtgekomen is. Zijn bijbelse voornamen dankt hij aan de sekte waarin zijn ouders zitten (al zal die groep zichzelf nooit zo benoemen), met een Oudste die als een soort goeroe vereerd wordt. Het woord des Heeren is er bij de hoofdpersoon ingeramd, ingeslagen met stok en tennisracket, want ‘de Heer tuchtigt wie hij liefheeft’. De hele roman is doorspekt met dit soort citaten, Spreuken en Prediker zijn nooit ver weg. In de context van de roman zijn deze citaten sardonisch en cynisch; het is niet voor niets dat de hoofdpersoon zich later als tegenhanger verdiept heeft in Schopenhauer, de filosoof, van wie hij ook kwistig met citaten strooit.

Omdat Johannes stottert, heeft hij zich toegelegd op schrijven – op papier stottert hij niet. Hij heeft er zelfs zijn broodwinning van gemaakt – in de vroegste fase van het internet als werknemer van een bedrijf dat mannen geld uit de zak klopt door zich bedrieglijk voor te doen als vrouwen die verliefd zijn op hen. Later komt hij in problemen doordat hij oudere vrouwen met brieven geld aftroggelt door zich voor te doen als verloren gewaande zoon of kleinzoon; hij komt erdoor in de gevangenis.

Een schelmenroman, dus – maar nergens gebruikt hij zijn opvoeding of het milieu waaruit hij komt als smoes of excuus. Het is nu eenmaal zo: “bij mijn geweten gaat het net als bij mezelf: het stottert.” We lezen zijn levensverhaal in brieven aan de ‘padre’, de dominee van de gevangenis, die in hem zijn talent om zich schriftelijk uit te drukken onderkent en stimuleert. We lezen zijn levensverhaal in zijn dagboek. En we hebben de heftige verhalen die hij schrijft als vingeroefening. Vileine humor en tamelijk bevredigende wraak op degenen die hem het leven zuur gemaakt hebben – het is natuurlijk niet verheffend en zeker niet christelijk, maar desondanks word je als lezer in deze raamvertelling meegenomen, meegezogen in de gekwetstheid van de ik-figuur. Ook als hij de dominee en zijn hypocrisie aan de kaak stelt. Ook als hij zegt: leven is hetzelfde als liegen.

Een mooi fragment vond ik zijn herinnering aan een geluksmoment in zijn jeugd. Hij is als vierjarige met zijn moeder aan het winkelen, en er komt een groep kleuters voorbij. Zelf mocht hij niet naar de kleuterschool, want: werktuig van Satan. Ze lopen twee aan twee, alleen achteraan loopt een meisje alleen. En Johannes grijpt de hand van dat kind en loopt een eindje met haar op. Die ontworsteling aan een knellend leven, dat kleine stukje geluk – zoals het daar beschreven staat, is dat het paradijs. Die herinnering houdt hem overeind.

Charles Lewinsky, De stotteraar, vertaald door Herman Vinckers
Amsterdam: Meridiaan, 2020
ISBN: 978 94 931 6906 7 | € 24,99

Schrijf je in voor de nieuwsbrief