Hoe zou dit land er anno nu hebben uitgezien als de zuilen van de jaren ‘60 nog overeind hadden gestaan? (Voor de jonge lezertjes onder ons: halverwege de vorige eeuw was ons land onderverdeeld in afgebakende groeperingen, die ’zuilen’ zijn gaan heten. In die tijd bewoog je je binnen je eigen zuil, je kocht als protestant niet bij een katholieke of socialistische bakker, en trouwde niet met iemand van een andere signatuur dan je eigen.) De vraag bekroop me toen ik nadacht over het overlijden van Huub Oosterhuis, dwarse katholiek van het eerste uur in Nederland. Met dat dwarse hadden wij protestanten in eerste instantie niets van doen; voor ons waren celibaat en kerkelijke hiërarchie sowieso vreemde elementen in het geloof.
En stel nou dat dat dwarse van Oosterhuis alleen voor opschudding had gezorgd binnen zijn eigen rooms-katholieke zuil? Het is eigenlijk niet voor te stellen, want juist zijn dwarsheid en die van tijdgenoten en geestverwanten binnen en buiten de katholieke kerk hebben die verzuiling zelf aan het wankelen gebracht, en uiteindelijk – gelukkig – omvergeworpen.
Was dat niet gebeurd, dan hadden we in ons Liedboek vele tientallen prachtige liederen gemist die we nu als vanzelfsprekend beschouwen als behorend tot onze eigen liturgische traditie. Maar in ‘onze’ zuil werkten we vijftig, zestig jaar geleden nog met heel andere liturgische elementen: wie herinnert zich niet de wekelijkse lezing van de wet, met daaraan gekoppeld het sterke besef dat we ons daar zo slecht aan hadden gehouden? In die kerk had ik het in elk geval niet volgehouden, al ben ik nóg zo’n volgzaam type.
Gelukkig bruist het dwarse denken door
Gelukkig was Oosterhuis niet de enige die het lef had te zagen aan de stoelpoten van het kerkelijk gezag. In ‘onze eigen’ kringen hadden we bijvoorbeeld Karel Eykman, ons ook nog geen jaar geleden ontvallen, die samen met binnen- en buitenkerkelijke denkers en doeners probeerde de Bijbel toegankelijk te maken voor hedendaagse lezers. Want hoe je het ook wendt of keert, de Bijbel doet ertoe in de geschiedenis van wie we nu zijn en in de toekomst die we ons dromen. Maar dan moet je hem wel kunnen lezen, en begrijpen hoe en waarom zijn teksten zijn ontstaan en verzameld, en waarom ‘Ik geloof in God’ niet in alle tijden en voor alle mensen hetzelfde betekent.
Ik heb het geluk gehad op te groeien tussen mensen die breder durfden kijken dan de eigen zuil. Voor de generatie vóór ons was dat soms beangstigend; die ervoer die bredere blik niet altijd als een verrijking. En ook nu, ook onder de lezers van dit blad, zijn er nog mensen die terugverlangen naar de tijd dat we het denken overlieten aan degenen die daarvoor hadden doorgeleerd.
Maar gelukkig bruist het dwarse denken, het ter discussie stellen van dogma’s en vastigheden, altijd door, als ‘beken vol toesnellend water’, om onze gedachten steeds weer op te frissen. Als gelovige gemeenschap blijven we behoefte houden aan nieuwe bewoordingen voor oude verhalen, aan nieuwe liederen over liefde en bevrijding, aan manieren om zicht te houden op het Koninkrijk.