De woorden ‘zending’ en ‘evangeliseren’ maken veel christenen vandaag de dag een beetje ongemakkelijk. Het is namelijk al lang niet meer duidelijk wat ze precies betekenen – als opdracht voor de Wereldkerk, de lokale kerk, de gelovige. We kijken met een schuin oog naar gevallen waarin evangelisatie gelijk op gaat met kolonisatie en proberen te achterhalen welke plaats ‘geloof’ en ‘kerk’ moeten hebben bij het geven van materiële hulp. Ik denk dat veel mensen het erover eens zijn dat ‘zending’ niet meer betekent: aan andere mensen gaan vertellen wat en hoe ze moeten geloven. Maar wat betekent het dan wel?
Toen ik een jaar of acht was, wilde ik zendeling worden, net als mijn moeder was voordat ze mijn vader ontmoette. Deze toekomstdroom werd verdrukt door andere plannen toen ik iets ouder werd en helemaal de bodem ingestampt toen ik als tiener radicaal anders ging geloven. Wel ben ik twee keer mee geweest met projecten van uitgesproken christelijke hulporganisatie World Servants, maar ook daarbij kreeg ik langzamerhand persoonlijke bedenkingen. Net als veel andere postmoderne mensen denk ik, kort gezegd: wie ben ik dat ik zou denken de waarheid in pacht te hebben? Waar ligt die overgang tussen persoonlijk geloof en de Waarheid?
Christus die alle mensen aangaat
Theoloog Bert Hoedemaker herkent die verlegenheid. Deels stamt die uit een belangrijke geleerde les, zegt hij: de eigenheid van andere tradities en culturen verdient respect, geen neerbuigendheid. Bovendien zien we dat het christendom zelf deel is van het probleem waar het geloof antwoord op probeert te geven. Dat kan ik alleen maar beamen: het christendom heeft in verschillende vormen in de geschiedenis bijgedragen aan situaties de het tegenovergestelde van Christus’ Evangelie lijken: onvrijheid, ongelijkheid en de waardering van geld en goederen boven menselijke waardigheid.
Maar hoe moet het dán met het Evangelie en de ‘einden der aarde’? Hoedemaker stelt dat de ervaringen met zending in de afgelopen eeuwen ons dwingen na te denken over de verhouding tussen God en de wereld. “Het is het inzicht,” zegt hij, “dat van nu af aan kennis van Jezus Christus op een nieuwe manier noodzakelijk en onontkoombaar verbonden is met openheid naar de ‘einden der aarde’ en naar alle mensen – theologischer geformuleerd: dat kennis van Jezus Christus, ook in de meest persoonlijke ervaringskant ervan, zonder ‘eschatologisch referentiepunt’, zonder verankering in het geloof in de komst van een rijk van God dat de hele wereld en alle mensen aangaat, alle fundament en alle zekerheid mist.” We kunnen dus niet ‘kerk in Groningen’ zijn zonder de rest van de wereld.
Wisselwerking
Hoedemaker schreef dit alles in 2000 (in zijn boek Met anderen tot Christus), maar zag zijn beschouwing beslist niet als het eindpunt in de discussie. Er is geen statisch antwoord op de vraag wat de verhouding is tussen kerk en zending, alleen een leerproces. “Het cruciale punt in dit hele leerproces is waarschijnlijk de uitdaging om de zeggingskracht van het Evangelie niet a priori tegenover de religieuze context van ‘de ander’ te ervaren en te formuleren, maar in wisselwerking met die context.” In de jaren tussen 2000 en nu is er heel wat gebeurd. Eén van die ontwikkelingen is dat mensen uit volken en gebieden die door de Westerse kerken lang werden gezien als het lijdend voorwerp van zending, zelf een stem hebben opgeëist. Het doet de rest van ons goed te luisteren.
Kind van twee werelden
Ds. Nieke Atmadja regeerde snel op mijn mail. Ik had haar twee vragen gesteld:
- Hoe kijken, in uw ervaring, Nederlanders met een Indonesische achtergrond naar de historische zendingsmissies vanuit Europa in voormalig Nederlands-Indië?
- Heeft zending vandaag de dag nog een plaats in de roeping van de Kerk? Op welke manier?
Dit is wat ze schreef:
"Ik ben geboren in 1945, na de capitulatie van Japan. Toen ik op een gegeven moment naar school ging, was dat dus in de tijd van de Indonesische Republiek. Ik leerde daar wat het is om Indonesiër te zijn en wat het nationalisme betekent; dat de Nederlanders eeuwenlang het Indonesische volk hadden gekoloniseerd en uitgebuit. Dat idee van Nederlandse superioriteit, zoals ik dat op school had geleerd, kwam weer helemaal terug toen ik als migrant naar Nederland kwam. Ik voelde me als Indonesiër vaak niet au sérieux genomen. Tot mijn vijfendertigste woonde en studeerde ik in Indonesië, daarna ging ik voor (vervolg)studie naar Nederland. Ik spreek natuurlijk Indonesisch en ik had veel Indonesische vrienden. Ik houd van dat land.
"Ik woon nu langer in Nederland dan dat ik ooit in Indonesië heb gewoond. Maar ik voel me nog steeds een kind van twee werelden. Ik ben flexibel en beweeg me tussen die twee werelden, probeer van beide werelden het beste op te pikken. Soms is het gevoel heel ambivalent, maar ik ben me ervan bewust dat ik juist ook door mijn positie in zekere zin bevoorrecht ben en een brug kan slaan tussen Nederland en de Nederlanders en Indonesië en de Indonesiërs. Wat dat betreft ben ik me zeer bewust van mijn identiteit. Ik spreek Nederlands, Indonesisch en Javaans.
"Zoals wat ik boven noemde: ik heb ambivalente gevoelens over historische zendingsmissies vanuit Europa in voormalig Nederlands-Indië. Het heeft veel goeds gedaan, met name dat het Evangelie daar verkondigd en gestalte krijgt, en om dankbaar voor te zijn. Maar het Evangelie is gekomen met het koloniale perspectief. Zowel christenen als niet-christenen hebben daar last van en ons zo nodig bevrijd van dat verleden. Dekolonisatie?
"Op uw tweede vraag geef ik volmondig antwoord: ‘ja, zeker’!
"Niet een eenrichtingsverkeer meer, van het Westen naar andere delen van de wereld, maar wederzijds verkeer. Het hoeft niet in geldvorm, maar in uitwisseling van informatie, van bemoediging, van inzichten, van expertise. Eén voorbeeld daarvan: nu de kerken in Nederland te kampen hebben met verlies van ledental, vooral de jonge generaties, door secularisatie en individualisme, wat kunnen we doen?
“Wij hebben als kerk, als gemeenschap, een omslag nodig in de geloofsopvoeding van de jonge generatie. Het is niet alleen vader-moeder, maar ook oma-opa, tante-oom, gemeenteleden, school, predikant – samen als geloofsopvoeders. Wat dat betreft heeft de Indonesische gemeenschap dat gemeenschapsgevoel in hun genen. We kunnen van elkaar leren.”
Nieke Atmadja