We zaten rond een witte maquette van het Amerikaanse dorpje Willard in het Grand Theater aan de Grote Markt. Tom Struyf vertelde in zijn voorstelling ‘Finding Willard’ over zijn reis naar deze bijzondere plek vlak bij de Canadese grens. Op de plattegrond was te zien dat het dorp doormidden gesneden werd door een hoofdweg. Aan de ene kant woonden de dorpelingen, aan de andere kant was lange tijd een psychiatrische inrichting.
Eind negentiende eeuw, toen er amper zoiets als psychiatrische zorg bestond, kwam de eerste vrouw met psychiatrische problemen naar deze plek: naakt en in een kooi. De instelling groeide uit tot een idealistische opvangplek die met een eigen boerderij bijna zelfvoorzienend was. De inwoners van Willard werkten samen met de cliënten. Werk was een deel van hun therapie die rust en regelmaat schiep en niet te vergeten: eigenwaarde.
In korte filmpjes vertelden de dorpsbewoners van Willard liefdevol over hun werk in de instelling. Als een cliënt met Kerst alleen zou zijn, vierde deze Kerst mee bij een van de dorpelingen thuis. Totdat er een wet werd ingesteld waarin het verboden werd om mensen gedwongen onbetaald te laten werken. Ook niet als ze daarmee in natura betaalden voor hun verblijf. De instelling werd opgeheven, de cliënten verdwenen. Niet veel later werd het terrein met haar gebouwen in gebruik genomen als gevangenis. Idealisme dat ten prooi valt aan regelzucht.
Op dat moment in de voorstelling bedacht Struyf zich ineens dat hij tot dusver de cliënten zelf niet aan het woord gelaten had. Na veel speurwerk vond hij twee voormalige cliënten die hun verhaal voor de camera wilden vertellen.
Ineens kantelde de voorstelling 180 graden. Wat bleek? Beiden hadden een verschrikkelijke tijd beleefd en waren door een gedwongen opname in Willard voor het leven getekend. Voor hen bleek na een onzorgvuldige diagnose de instelling wel een ingang te hebben, maar geen uitgang. Hun lijdensweg werd door een van hen als volgt samengevat: “Hulpverleners zeggen: ‘Ik ben oké. Jij bent niet oké. Wat kan ik voor je doen?’ Het waren op een enkeling na goeie mensen die daar werkten, hoor, maar het systeem deugde niet.”
Toen ik weer op de Grote Markt stond, had ik met al mijn idealisme veel om over na te denken. Hulpverlening is een precaire onderneming en ongelijkwaardigheid een soort paard van Troje. Terwijl de deur van het Grand Theater achter mij dichtviel, rees de Olle Grieze voor mij op. Als was zij de heilige Martinus zelf die mij zijn halve mantel reikte: “Wat jij aan de minste van je broeders en zusters hebt gedaan, dat heb je aan mij gedaan.”