Interview met Gé den Boer, nieuw redactielid
Op een van de eerste lentedagen fiets ik het Damsterdiep af, het water over naar het voormalige dorp Oosterhoogebrug om een bezoek te brengen aan ons nieuwe redactielid Gé den Boer. Gé woont in de Tasmantoren, de Groningse Arc de Triomphe, die ik tot nu toe alleen maar vanuit de verte heb aanschouwd.
Annelies Noordhof-Hoorn
Binnengekomen mag ik vanzelfsprekend eerst even van het uitzicht genieten. Dat is echt prachtig: de skyline van Groningen doemt op én vlak voor m’n neus vaart net een schip voorbij. “In de zomer is het heel gezellig”, verklaart Gé, “met al die plezierjachten die hier dan langsvaren”.
Terwijl ik van het uitzicht geniet, schenkt Attie, de vrouw van Gé, een kopje koffie voor mij in. Daarna installeer ik mij op de bank met mijn laptop. Want natuurlijk wil ik mijn nieuwe redactie-collega graag wat beter leren kennen. U vast ook.
Hoelang wonen jullie hier al?
“Ik woon hier bijna drie jaar en Attie al bijna drie-en-een-half jaar. We woonden eerst samen in Leeuwarden waar ik koster was bij de Bethelkerk. Ik ging al richting mijn pensioen en omdat Attie zelfstandig verpleegkundige is bij Thuiszorg Dichtbij en vooral in Groningen en omgeving werkt, was het een logische stap om naar de stad te verhuizen. Op Funda kwamen we dit appartement tegen. Het sprak ons enorm aan. Tijdens de bezichtiging kregen we te horen dat het beschikbaar was, maar dat we het dan wel per direct moesten huren. Nou, dat hebben we toen maar gedaan. Attie is hier alvast gaan wonen en ik heb nog een half jaar in Leeuwarden gewoond. We hadden dus een tijdje een lat-relatie”, grapt Gé, “en dat ging best goed. Alleen woonde ik in een bijna kaal huis. Dat was iets minder leuk.”
Kom je uit het Noorden?
“Nee. Ik ben geboren in Goes, in Zeeland, maar vanwege het werk van mijn vader heb ik door heel Nederland gezworven. Uiteindelijk ben ik neergestreken in Apeldoorn, waar ik met veel plezier meeleefde met de hervormde buitengewone wijkgemeente Eben Haëzer, die toen nog samenkwam in de Noorderkerk. Uiteindelijk kwam er een vacature langs: de Christelijke Gereformeerde Kerk in Leeuwarden zocht een koster en dat ben ik geworden. We zijn toen naar Leeuwarden verhuisd. Ik ben veertien jaar koster geweest van de Bethelkerk, met heel veel plezier. Vooral het contact met de mensen vond ik een heel mooi aspect van het kosterschap. De mensen welkom heten in de kerk, die rol paste bij mij. Ik stond bekend als ‘die vriendelijke koster’. Dat is toch prachtig!”
Mis je het werk?
“Ja, absoluut. Door corona hebben we hier nog niet heel veel mensen leren kennen. Dat geldt ook voor de Wijkgemeente Martinikerk, waar we lid van zijn geworden. Ook die integratie is een beetje tot stilstand gekomen. Hopelijk gaat dat nog weer veranderen, want zo is het niet heel leuk. Ik vind het zo’n mooie kerk, met zo’n prachtig orgel. Het zal toch heerlijk zijn als we daar weer met z’n allen kunnen samenkomen!”
En nu zit je in de redactie van Kerk in Stad?
“Ja, van jongs af aan ben ik bezig geweest met schrijven. Ik typte als klein jongetje al met één vinger stukjes op de typemachine. En het schrijven is altijd gebleven. Ik heb een tijdje terug een cursus ‘Columns schrijven’ gevolgd, bij Luuk Koelman, voormalig journalist van de Metro. Dat vond ik erg leerzaam. Toen vervolgens die oproep kwam in Kerk in Stad, dacht ik: hé, dat is iets voor mij! En ik vind het heel erg leuk om mee te doen. Voor dit en het vorige nummer heb ik een column geschreven. Dat ging best goed.”
Wat is de kracht van een column?
“Een column moet mensen triggeren. Koelman zegt dat een column die geen emotie oproept, een mislukte column is. Die emotie mag boosheid zijn, maar ook herkenning of verdriet. Als het maar een emotie oproept. Daarvoor zet je het verhaal een beetje aan. Je prikt. Je mag zelfs iets ‘waar-liegen’. En wat heel belangrijk is, is dat je de ingevingen die je ’s nachts krijgt, onmiddellijk op een papiertje moet schrijven.”
Waar gaan jouw columns over?
“Over van alles, eigenlijk. Een tijdje terug heb ik een column geschreven over de macht van de farmaceutische industrie. Die column is uiteindelijk zeshonderd keer gedeeld op Facebook. Ik wist niet wat me overkwam. Misschien ga ik ook nog wel een column schrijven over pesten. Die zou misschien wel geplaatst kunnen worden in september, rond de Week Tegen Pesten. Ik ben vroeger op school altijd erg gepest en dat is heel bepalend geweest voor mijn leven. Het heeft mij gevormd, of eigenlijk misvormd. Het krijgt weliswaar op een gegeven moment een plek – ik was toen al vijftig – maar het blijft altijd een pijnpunt.”
Zou je naast columns nog andere dingen willen schrijven voor Kerk in Stad?
“Interviewen is niet iets voor mij, maar het lijkt me wel mooi om te schrijven over de gevarieerdheid van het Nederlandse kerklandschap. Als zoon van een dominee die op veel verschillende plaatsen heeft gestaan, ben ik gepokt en gemazeld. Daar zou ik wel over willen schrijven. Ik heb er zelfs wel eens aan gedacht om daar een boek over te schrijven…”