Er zit nogal wat ruis in de woorden ‘geloof’ en ‘ongeloof’ en in de uitdrukking ‘geloven in God’. Je buurman kan zich als ‘ongelovig’ presenteren maar naar levenshouding en gedrag juist een christelijk engagement vertonen. Terwijl een andere buurman zich als ‘gelovig’ presenteert maar dat niet waarmaakt in levenshouding en gedrag.
Deze onschuldig klinkende ruis zou je vandaag in het verband van een verwarrende, verbijsterende oorlog echter ook kunnen opvoeren waar Poetin zich als christelijke martelaar presenteert als hij, letterlijk geciteerd, zegt: “De agressors worden vernietigd, ze hebben niet eens tijd zich te bekeren, wij zijn de martelaars, en gaan naar de hemel.”
En recent keek Kerk in Stad inspirerend terug op 350 jaar Bommen Berend toen de bisschop van Münster ‘in de naam van God’ het protestantse Groningen met alle oorlogsgeweld wilde terugvoeren naar de katholieke moederkerk. Reden genoeg voor enkele gedachten over die kwetsbare en veranderende taal rond ‘geloven’.
De ruis in ‘geloven’
Wie een ‘ongelovige’ vraagt waarin hij niet gelooft kan zomaar horen over een aantal voorstellingen en gedachten over God, leven, hemel, hel en aarde die wel rondzweven in de taalwereld van kerk, godsdienst en geloven maar die voor veel mensen, zich gelovig of ongelovig noemend, onverstaanbaar en onaanvaardbaar zijn. Dat klinkt nogal radicaal, want velen hebben bij die beelden nog wel hun eigen persoonlijk verhaal. Juist dat woord ‘verhaal’ (of: narratief) zal hieronder een sleutelbegrip blijken voor verheldering van geloofstaal. ‘God’ is bijvoorbeeld voor veel mondige mensen vandaag niet zozeer meer het almachtig antwoord op alle vragen maar eerder een kritische en heilzame vraag bij onze antwoorden.
Hoe is die ruis ontstaan en waar gaat het vandaag voor velen dan wel om in christelijk geloof? Waar nu kritisch op teruggezien wordt is dat het eeuwenlang in geloof vooral draaide om een set dogmatische gedachteninhouden, als pogingen om te bewaren en te bewaken wat uiteindelijk niet ging om denkinhouden maar om levenshouding en levenspraktijk.
Het zich aangesproken weten en het antwoorden daarop is de diepste ervaring die een mens kan hebben. Bijbelse verhalenvertellers wisten niet beter te doen dan God als geheim mensvormig voor te stellen omdat in het aangesproken worden de mens op de diepste wijze tot zijn of haar recht komt. En omgekeerd: de mens wordt als ‘bijna God’ voorgesteld (“Laat ons mensen maken naar ons beeld en onze gelijkenis” – Genesis 1 en Psalm 8). In het zich ‘aangesproken’ weten en daarop antwoorden komt de mens tot leven. Zo liet de Joodse filosoof Levinas, geïnspireerd door de bijbelse verhalen en kritisch tegenover onze individualistische cultuur, verantwoordelijkheid voor de ander voorafgaan aan vrijheid. Zozeer zelfs – over het beeld van God gesproken – dat hij ‘de ander’ (medemens) verweeft met ‘de Ander’ (God).
De theologie weerspiegelde vele eeuwen de met elkaar concurrerende macht van troon en altaar. Vandaar dat Bommen Berend als bisschop nog ‘in Gods naam’ kon zetten boven zijn veldtocht naar Groningen. Ook al blijft de Reformatie, ruim 150 jaar eerder, wel de opmaat naar de emancipatie van mensen in hun denken, leidend naar de Verlichting als breuk met de religieuze orde en almacht van kerk en godsdienst.
Van dogmatische theologie naar narratieve theologie
Langzaam maar zeker is in onze tijd de theologie veranderd. Lang was ze nog in de ban van de leer als overheersend machts- en kennisdenken: deze geloofsinhouden vormen samen de waarheid die vraagt om aanvaarding om ’geloof' te mogen heten. Vandaag komt ze – eindelijk – terug bij de eigenlijke ervaring die aan geloven ten grondslag ligt: ’de toewijding aan en het zich aangesproken en verantwoordelijk weten als de diepste grond van menselijk leven en samenleven. Deze ontwikkeling markeert de overgang van een dogmatische theologie naar een narratieve theologie als toegang tot geloven.
Verbeelding als blikopener op geloven vandaag
Hoe verdwaalden we in de eeuwige waarheden van het geloven als leer? We waren vergeten dat de zogenaamd eeuwige en absolute waarheden van de leer slechts aan tijd en cultuur gebonden hulpconstructies waren die tijdig ook weer voor aanpassing en verandering in aanmerking komen. Het begrip ‘verbeelding’ is hier een lastig maar vandaag onvermijdelijk en betekenisvol woord in het veld van geloof en godsdienst. Lastig, omdat verbeelding gemakkelijk geassocieerd wordt met een negatieve inhoud (verzinsel, inbeelding – en dus ‘onzin’) die de positieve betekenis ervan bedreigt. In die laatste gaat verbeelding uit boven zuivere rationaliteit en markeert zo de betekenisverandering van geloof en godsdienst vandaag.
Dat afscheid van abstract en rationeel denken als laatste waarheid loopt uit op de transitie van dogmatische naar narratieve theologie. Waar de leer voor onaantastbaar en onveranderlijk gehouden wordt, wordt ze tot gestolde verbeelding en stokkende traditie die het geloven als betekenis gevend leven in de weg staat. De kerk staat voor de opgave aan dit veranderingsproces in geloofservaring steeds meer gestalte te geven.