In Martiniplaza onderga ik Ivo van Hoves huiveringwekkende versie van Jesus Christ Superstar. Tot mijn verbazing ontwaar ik op het podium de vrolijke verhuurster van onze Immanuelkerk. Want ook in een kleine kring achter het speelveld zit publiek. Daarmee wordt het publiek letterlijk de musical ingetrokken, wat gaandeweg de voorstelling een steeds ongemakkelijker ervaring wordt.
Want terwijl Jezus aanvankelijk letterlijk op handen wordt gedragen, wordt hij uiteindelijk door diezelfde handen ter dood gebracht. Als publiek zien we het allemaal voor onze ogen gebeuren, terwijl we niet precies aan kunnen wijzen waar het nou misgaat. Het wordt zelfs erger dan dat. Na het laatste avondmaal zijn we ineens geen onschuldige toeschouwers meer.
Deze scène van het laatste avondmaal begint met een los, hippie-achtig sfeertje waarin de vrienden van Jezus opkomen en flessen wijn en bekers uitdelen aan het publiek achter op het podium. Iedereen schenkt vrolijk in, er gaan grote stukken brood rond en net als het gezellig begint te worden, wordt Jezus vanuit het niks boos en zingt: “Dit is mijn bloed, dat jullie drinken. Dit is mijn lichaam.” Bij die woorden keert hij een beker wijn om en schopt een gebroken brood weg. Al zijn vrienden, inclusief het publiek erachter met daarin mijn lieve Tini van de verhuur, kijken Jezus verbouwereerd aan. Daar zit je met je net gevulde glaasje. Enkelen nippen ietwat beschaamd door, maar de toon is gezet. Met deze wonderlijke interpretatie van het laatste avondmaal maakt Ivo van Hove zijn punt waar de rest van de musical langzaam, maar onontkoombaar naartoe werkt: Iedereen wordt gaandeweg deel van de massa die zich tegen Jezus keert. Iedereen, ook wij in onze gemakkelijke stoelen langs de zijlijn.
Als tegen het eind van de voorstelling Jezus gegeseld wordt, doen alle vrienden mee. Een voor een laten ze de zweep knallen. Behalve twee van hen: Judas, die verteerd door wroeging de hand aan zichzelf geslagen heeft en uit het hiernamaals commentaar levert, en Maria Magdalena, die aan de kant blijft zitten. De twee uitersten van de vriendengroep. Het zwarte schaap dat berouw toont en de witte onschuld die Jezus koestert. Maar zelfs deze twee nemen afstand van Jezus met de woorden “I don’t know how to love him.”
De voorstelling is imponerend, bloederig, hard, grimmig en toont onverbloemd onze menselijke onwil en ons onvermogen. Dat alles samen werkt op de een of andere manier louterend. Juist omdat je als publiek niet op veilige afstand kunt blijven. Ik heb de voorstelling ervaren als een collectieve schuldbelijdenis. Onontkoombaar en ongemakkelijk. Maar ook een louterende ervaring, omdat ik in het gezamenlijk erkennen van schuld het begin van een antwoord vermoed op de tweespalt van onze tijd. De goedkope verontwaardiging, het zoeken naar zondebokken, het heil zoeken bij gelijkgestemden, het vijanddenken, de cancelcultuur, de bereidheid vrijheid te offeren voor veiligheid, dat alles wordt overstegen door het besef dat wij allemaal schuld dragen aan de opstand tegen onze goddelijke oorsprong.
Het zou de eerste stap naar verzoening kunnen zijn.