En het geschiedde dat zij baren zou en zij baarde haar eerstgeboren zoon en wikkelde hem in doeken en legde hem in een kribbe omdat voor hen geen plaats was in de herberg. En er waren herders in diezelfde landstreek die zich ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde.
En opeens stond er een Engel voor hen, die zei: “Ze zeggen misschien dat er een koningskind is geboren in een stal maar dat moeten jullie niet geloven. Dat bericht komt van staatsmedia, die worden geregeerd door Joden.” En een van de herders zei: “En dat licht dan boven die stal? Wij werden erdoor aangestoten in de morgen.” Engel antwoordde: “Dat is een projectie van grote bedrijven, die jullie dom willen houden.” Toen zei de herder: “Ik vind dat licht toch bijzonder, ik wil het met eigen ogen zien!” De andere herders knikten instemmend. Engel schudde zijn hoofd. “Jullie zijn geen herders, jullie zijn domme schapen.” De herders haastten zich naar het licht boven de stal.
Er waren ook magiërs die van het grote licht hadden gehoord. Ze trokken op hun kamelen naar Jeruzalem, want ze verwachtten dat een koningskind in de hoofdstad van het beloofde land geboren zou worden. Vlak voordat ze de stad binnengingen, kwamen ze Engel tegen, die boos liep te fulmineren tegen het licht. “Heeft u dat licht dan misschien gezien?” vroeg een van de wijze magiërs. “Allemaal propaganda van de grote mogendheden”, foeterde Engel. “Ze proberen ons met z'n allen in hun macht te krijgen. Straks dooft het licht en stichten ze hun rijk van duisternis.”
“Maar dit is heel bijzonder, een supernova-explosie, de ontploffing van een ster, een verschijnsel dat maar eens in de zoveel tijd voorkomt”, wierp de magiër tegen. “Dit wijst op de geboorte van een bijzonder koningskind.” Engel begon zich op te winden: “Door wie worden jullie eigenlijk gestuurd? Worden jullie soms betaald door grote mogendheden of multinationals? Wat is die wetenschap van jullie eigenlijk waard?” En hij ruide omstanders op tegen de magiërs. “Wat verdienen die mannen eigenlijk?” De wijze mannen werden door omstanders met stenen bekogeld en moesten in allerijl de stad verlaten.
Maar de magiërs lieten zich niet van de wijs brengen en volgden het licht. In de verte hoorden ze het geluid van blatende schapen, aangevoerd door herders. Toen de wijze mannen dichterbij kwamen, werd de weg geblokkeerd door de schapen. De mannen reageerden enigszins geïrriteerd en vroegen de herders of ze niet aan de kant konden gaan. “Geen sprake van”, zei de grootste herder. “We laten onze schapen niet achter. Niet één! Ze moeten allemaal getuige zijn van het licht.” De magiërs waren onder de indruk van de kordaatheid van de herder en volgden de herders en de schapen naar het grote licht, stapvoets.
Toen zij de ster zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde. En zij gingen het huis binnen en zagen het kind met Maria, zijn moeder, en zij knielden neder en bewezen hem hulde.
"Als er geen engel is om een lied te zingen, moeten wij dat maar doen", zei de grote herder en hij begon te zingen, eerst aarzelend maar later uit volle borst:
"Licht dat ons aanstoot in de morgen,
Voortijdig licht waarin wij staan
Koud één voor één en ongeborgen
Licht, overdek mij, vuur mij aan!"
Twee wijzen zongen zachtjes mee. De derde keek door zijn verrekijker of ergens al de wereld daagde, waar mensen waardig leven mogen.