Wat vaker dan u, vermoed ik, maak ik vanuit mijn beroep een uitvaart mee, zowel kerkelijk als niet-kerkelijk. En mij verbaast dan soms de muziek die ik moet afspelen op onze geluidsinstallatie. Mieke Telkamp ben ik nog niet tegengekomen, maar James (over)Last wel – ik moet er niet aan denken dat men mij zoiets zou aandoen; gelukkig hoef ik dat dan niet meer mee te maken (omdat ik dan immers dood zal zijn), maar anders zou ik er wel een stokje voor steken. Muzak wordt een bedroefenis.
Nu is het niet aan mij om andermans keuze te bekritiseren – wie ben ik nu helemaal. Sterker nog, op mijn smaak valt heel wat af te dingen. Als mensen bij leven een bepaald muziekstuk mooi gevonden hebben, of als nabestaanden aan hun overleden geliefde denken bij bepaalde muziek, dan zij het zo.
Zelf heb ik ook een lied dat bij mijn uitvaart niet mag ontbreken: ‘Wie maar de goede God laat zorgen (en op hem hoopt in ’t bangst gevaar)’. Muzikaal is dat natuurlijk onverdacht – als Bach erachter zit, dan mag het, naar het schijnt. Het is in elk geval geen muzak.
Maar theologisch? Het lied spreekt van een godsvertrouwen dat wij tegenwoordig niet gauw meer zullen nazeggen of beamen. De tekst is ook voor mij lang niet altijd waar geweest. Maar in mijn onveilige jeugd, als ik bang was naar huis te gaan om wat ik daar zou aantreffen, klonk het lied in mijn hoofd, als een bezwering, als een mantra bijna. ‘Wie maar de goede God laat zorgen’ – met dan als derde regel: ‘is bij hem veilig en geborgen’ – basale veiligheid en geborgenheid die ik toentertijd zozeer ontbeerde, zongen mijn lichaam in. Fietsend bidden, biddend fietsen. En toch naar huis toe gaan.
Het is misschien vreemd dat ik dat lied wil laten horen – laten zingen zal wel te veel gevraagd zijn, want mijn kinderen geloven niet (of moet ik eigenlijk zeggen: geloven op een heel andere manier – je kunt dan niet verwachten dat zij dít zullen zingen). Maar ergens wil ik, als een echo van de angst uit mijn jeugd en mijn verweer daartegen, dit laten horen: dit was ik, angstig en wel, en dit lied heeft mij erdoorheen gesleept. Ik dacht altijd dat ik niet kon bidden; pas achteraf heb ik me gerealiseerd, dat ik toen meer gebeden heb dan ik me bewust was – deze innerlijke weerklank was meer gebed dan alle onzevaders en amens van later bij elkaar.
En nog steeds, als mij de moed in de schoenen zinkt, zit diep in mij deze melodie, meer en meer misschien zonder woorden, maar als een vaste grond onder mijn voeten: ‘Wie op de hoge God vertrouwt, heeft zeker op geen zand gebouwd’. Het is zeker geen verheven poëzie. Ik kan het ook niet beredeneren, ik kan het met mijn volle verstand niet eens nazeggen. Maar fietsend mij te binnen zingen, ja, dat wel.
Ik ben eigenlijk benieuwd – hebt u ook zo’n lied? En waarom? Laat het mij weten: dejager.reinder@gmail.com.