Onder de sterren
Onder de sterren geslapen. Lang in de tijd
liggen kijken, in de ijlende, krijsende ruimte.
De vreemde vreugde die dat ondenkbare schept.
Ik zag een foto die iemand vanuit een kuil had genomen.
Uitzicht vanuit een graf, stond eronder. Je zag
een stuk van de hemel en de dunne kruinen van bomen.
Ik denk aan mijn vader, heel ver van huis, niet meer
bij machte terug te keren.
En aan mijn ex die ik plots bij mijn tandarts aantrof
boven mijn wijdopen mond, mooier en harder dan ooit,
met een slang in haar hand om het gruis en het vocht
weg te zuigen. Daar lag ik.
Ik zou zo graag licht willen reizen, met in mijn rugzak
niet meer dan wat kleren, een veldfles, een pen
en papier
Juliën Holtrigter (pseudoniem voor Henk van Loenen), uit: Snijderseiland, 2012
Soms treft een gedicht je als een bliksemslag bij heldere hemel. Plotseling, onverhoeds. Je schiet vol, bent ontroerd. Hoe komt dat? En waarom raakt het de één, en de ander niet?
Het zijn vragen die eigenlijk niet te beantwoorden zijn, ook al zijn er boeken over vol geschreven, zoals Het mechaniek van de ontroering van Rutger Kopland, dat ik ooit wel gelezen heb, maar waarvan ik mij niet kan herinneren daarin antwoorden gevonden te hebben. Kennelijk gaat het om iets wat diep in ons huist, waar we moeilijk bij kunnen, laat staan dat we het kunnen verwoorden.
Bovenstaand gedicht riep een dergelijke ontroering in mij op. Om preciezer te zijn, bij het lezen van de laatste strofe. Daarna ben ik het blíjven lezen. Ik dacht, welk een genade dat er nog dichters zijn die zulks kunnen bewerkstelligen, zúlke poëzie schrijven. In onze tijd, waarin het wemelt van dichters die het kennelijk interessant vinden om hermetische poëzie te fabriceren, waarin geen greintje gevoel of emotie te bekennen valt. Ik hoef maar een paar namen te noemen om te illustreren wat voor soort dichters ik op het oog heb: Jacques Hamelink, Arjen Duinker, Astrid Lampe. Dichters die zo duister mogelijk proberen te schrijven.
En dan lees je ‘Onder de sterren’. Je fleurt weer helemaal op. Het duister wijkt. Ik kreeg het gedicht pas recent onder ogen, omdat Henk van Loenen, dichtend onder de naam Juliën Holtrigter, als winnaar uit de bus kwam bij de Concept Poëzieprijs met het gedicht ‘Het laatste huis’, en hij mij, toen ik hem als jurylid dat heugelijke nieuws meedeelde, vertelde eerder dit jaar met bovengenoemd gedicht de Turing Poëzieprijs, en € 10.000, had gewonnen. Ik was opnieuw verrast, want ik vind de Turing prijs een grote tombola, maar dit gedicht hadden ze dan toch maar naar boven weten te halen.
Het gedicht beschrijft beeldend heel verschillende situaties en toch heeft alles met elkaar te maken. Het perspectief is vanuit liggende positie. De beelden worden aan het eind van de derde strofe als met een paukenslag bekrachtigd: daar lag ik.
In de eerste strofe kijken naar de nachtelijke hemel, verwonderd over lichtjaren, over de raadsels van de kosmos, over eeuwigheid. ‘In de tijd kijken’, prachtig! ‘IJlende, krijsende ruimte’, schitterend. Je ziet sterrenstelsels ontstaan, vergaan, botsen, tumultueus geweld – raadsels ondenkbaar, en toch vervult het de dichter met ‘vreemde vreugde’. De beelden worden ondersteund door krijsende ij-klanken.
In de tweede strofe ‘uitzicht vanuit een graf’. Toch nog een stukje hemel en ‘dunne kruinen’. Hier de ui-klank. In de derde, ontroerend, de verre vader. Dan, verrassend, ineens de ex boven zijn wijdopen mond. De apotheose volgt in de vierde: ‘ik zou zo graag licht willen reizen.’
Opstaan, rugzak op, verdriet en zwaarte over dat wat verloren ging achterlaten, verlangen naar dat wat ‘vreemde vreugde’ geeft: ruimte, de vader, vul maar in, met niet meer bagage dan wat een dichter nodig heeft.
Het gedicht had, qua vorm, anders gestructureerd kunnen worden en toch is het zo precies goed. Let maar eens op de verrassende enjambementen.
Dit gedicht roept, althans bij mij, iets op wat misschien wel in ons allen sluimert, het verlangen om licht te mogen reizen en het zware achter ons te laten.