In juni zijn we van Hamburg naar Berlijn gefietst. Langs twee rivieren: de Elbe en de Havel. Na zo’n tocht beleef je de stad anders. Je ziel heeft de tijd gehad om mee te reizen. Het is een bijzondere ervaring om op je eigen fiets onder de Brandenburger Tor door te trappen.
Onderweg heb ik een boek gelezen over de geschiedenis van Berlijn in de twintigste eeuw van Sinclair McKay. Hij liet me de storm aan gebeurtenissen van de afgelopen eeuw zien door de ogen van gewone Berlijners in alle soorten en maten. De Eerste Wereldoorlog. De pogingen daarna om een democratie op te bouwen in de Weimarrepubliek, die gedoemd was te mislukken. Het geweld op straat tussen communistische en nationaalsocialistische straatbendes. Hitler die de macht greep en iedere vorm van verzet gewelddadig de kop indrukte. De Tweede Wereldoorlog, de Jodenvervolgingen en uiteindelijk de zware bombardementen op de stad door de geallieerden. De Russen die de stad innamen in een orgie van geweld.
Alles was geoorloofd: nazi’s die kinderen ronselden voor zelfmoordaanslagen op Russische tanks en Berlijnse vrouwen die zonder onderscheid veelvuldig verkracht werden door Russische soldaten. Daarna de opdeling van de stad in West en Oost, waarbij je adres bepaalde aan welke kant je van hogerhand ingedeeld werd. Of je profiteerde mee van de Marshallhulp aan de westelijke kant, of je viel onder de knoet van Stalin aan de oostelijke kant van een grens die weldra ondoordringbaar werd. Tot in 1989 de Sovjet-Unie implodeerde, de muur viel en Oost en West elkaar met tranen en bloemen in de armen vielen.
Enige weken later werd duidelijk hoe groot de economische last van de voormalige DDR zou zijn en was er al sprake van Wessies en Ossies, waarbij de Wessies al snel de Besser-Wessies waren. Onderweg op de fiets viel al op dat stadjes in het voormalige Oosten vaak met leegstand en armoede te maken hebben. Ik mag dan vrolijk onder de Brandenburger Tor door kunnen fietsen, hij markeert nog altijd een onzichtbare grens.
Al met al hangt aan iedere straathoek en iedere steen in Berlijn een flinke brok geschiedenis. Het maakte indruk op mij hoe open en eerlijk daarover wordt gedaan door onze Duitse buren. Dwars door schuldgevoel en schaamte ploegen stadsgidsen en gevelbordjes moedig door de geschiedenis en geven openheid van zaken. Blijkbaar beseffen de Duitsers dat wie zijn weg wil vinden in de toekomst, zijn geschiedenis eerlijk onder ogen moet zien.
Vanuit Berlijn reizen we op 30 juni met de trein terug naar ons eigen vertrouwde landje. De vooravond van Ketikoti. Thuisgekomen lees ik in de krant dat plantage-eigenaren in Suriname 300 gulden kregen voor iedere slaaf die ze vrij moesten laten. Voor de slaven zelf geen cent. Dat wist ik niet en er is vast veel meer wat ik niet weet over de rol van de Nederlanders in de slavenhandel en in Suriname. Ik ga het boek Wij slaven van Suriname van Anton de Kom maar eens aanschaffen. Want wie een weg wil vinden in de toekomst, zal zijn geschiedenis eerlijk onder ogen moeten zien.