Het lied dat altijd bij 31 december hoorde is het bekende: ‘Uren, dagen, maanden, jaren’. Maar dit gezang uit het jaar 1807 klonk op oudejaarsdag niet in een Groninger kerk, want het mag eigenlijk niet meer gezongen worden. Daarom verdween het in 1973 al uit het Liedboek en ook in het nieuwste Liedboek uit 2013 staat het niet.
Op het nieuwe jaar
Uren, dagen, maanden, jaren
Vliegen als een schaduw heen:
Ach! wij vinden waar wij staren,
Niets bestendigs hier beneȇn!
Op den weg, die wij betreden,
Staat geen voetstap die beklijft;
Al het heden wordt verleden,
Schoon ’t ons toegerekend blijft!
Rhijnvis Feith
Lang werden in de hervormde en gereformeerde kerken slechts psalmen gezongen en hooguit tijdens de feestdagen een lied. Toch, rond de nieuwe psalmberijming in 1773 kwamen de eerste stemmen op om ook een gezangbundel samen te stellen en in 1803 begon een commissie met het uitzoeken van bruikbare gezangen. Voorzitter van deze commissie werd dominee/dichter Ahasverus van den Berg, een man die daarvoor meegewerkt had aan de psalmberijming. Behalve bestaande liederen werden er ook nieuwe gemaakt door tekstdichters zoals Hieronymus van Alphen, Willem Bilderdijk en Rhijnvis Feith. En eind 1806 was het zo ver: een bundel met 192 gezangen zou weldra verschijnen.
Vanaf 1807 konden deze ‘Evangelische Gezangen’ in alle kerken gebruikt worden maar er was veel weerstand, zeker in het begin: het gewone kerkvolk, de kerkenraden en de dominees waren vooral gewend aan psalmen en bleken soms juist totaal tegen het zingen van gezangen te zijn. Zo vond Hendrik de Cock, de man van de Afscheiding, in 1834 de gezangen “strijdig met Gods Woord: een Gode onbehagen getier (...), een geheel van 192 Sirenische minneliederen, geschikt om de Hervormden, al zingende van de zaligmakende leer af te scheuren”.
Op het nieuwe jaar
Eén van de nieuwe gezangen in de bundel Evangelische Gezangen was nr. 160, een gezang bedoeld voor oudejaarsdag: ‘Uren, dagen, maanden, jaren’. De tekst werd geschreven door Rhijnvis Feith (1753-1824) uit Zwolle en dit lied stond in 1805 al in zijn eigen bundeltje: Proeve van eenige gezangen enz. Het leek net of het hele land op dit lied had gewacht!
Het kwam dus in de bundel Evangelische Gezangen maar bijvoorbeeld ook in de zangbundel Kun je nog zingen, zing dan mee, een zangbundel die door de jaren heen steeds herdrukt werd (in 1986 verscheen de 41ste druk). Ook in de Hervormde Bundel uit 1938 met 308 gezangen stond het oudejaarslied van Feith; alle zes coupletten zijn daarin te vinden als nr. 292. Maar de tijd ging door, het denken werd anders en dat is duidelijk te zien in het Liedboek voor de Kerken uit 1973: na de 150 psalmen staan haast 500 gezangen in het Liedboek, maar er is geen plaats meer voor het oudejaarslied van Rhijnvis Feith.
In het Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk uit 2013, het Liedboek dat nog steeds algemeen gebruikt wordt, staan na de psalmen zelfs ruim 850 gezangen, maar geen ‘Uren, dagen, maanden, jaren’. En waarschijnlijk komt dat door één regel: “Schoon ’t ons toegerekend blijft!”
Schoon ’t ons toegerekend blijft
Het is een lastig woord, een zwaar woord, dat ‘toegerekend’, en zeker in de versregel: "Al het heden wordt verleden, schoon ‘t ons toegerekend blijft!" Misschien zoeken wij in de kerk en in het geloof vooral hulp, troost, begrip, steun en juist het woord ’toegerekend’ doet denken aan schuld en straf, straf voor zonde, voor verkeerde dingen. En alles rond straf, nee, daar willen we liever niet meer aan denken, daar willen we niets meer over horen en dus willen we daar ook niet over zingen. En zeker een gezang dat bedoeld is voor oudejaarsdag en dus bedoeld voor het terugkijken op het voorbijgegleden jaar, dat moet niet gaan over schuld of straf of over wat fout ging.
Misschien zit het zo.
Toch, het woord ‘toegerekend’ gaat over het verleden dat bij ons hoort, gebeurtenissen die nog steeds een rol spelen in ons leven. Die we al onze levensdagen meedragen – of we nu willen of niet. Die we zelf meedragen als klein mensje en die we meedragen als hele mensheid.
De afgelopen jaren zijn we erachter gekomen dat de Tweede Wereldoorlog of het slavernijverleden doorwerken tot aan nu en wellicht door moeten werken tot aan nu: Omdat we eruit kunnen leren, omdat het nooit weer mag gebeuren. Sommige gebeurtenissen zijn een deel van ons: ook in 2022 en ook in 2023 en verder, veel verder. Eigenlijk net zoals wij mooie gebeurtenissen uit het verleden tot in het heden met ons meedragen, het nieuwe jaar in, tot ver de toekomst in.
Misschien zag tekstdichter Rhijnvis Feith het toch goed toen hij schreef: “Al het heden wordt verleden, schoon ’t ons toegerekend blijft!”