Het evangelie van Matteüs begint met de afkomst van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham. Het lijkt vreemd om een bijbelboek, ja, om het hele Nieuwe Testament te beginnen met een rij namen, om al die namen van Abraham tot aan Jezus meteen als eerste te noemen. Of is het misschien toch de enige goede manier om het Nieuwe Testament te beginnen? We gaan in op een handvol namen uit de rij: vijf bijzondere vrouwen. In dit nummer: Ruth.
‘Boaz verwekte Obed bij Ruth’ volgt direct op de vorige in de namenlijst: ‘Salmon verwekte Boaz bij Rachab’. De moeder van Boaz was Rachab uit Jericho en de vrouw van Boaz is Ruth uit Moab: twee buitenlandse vrouwen en meteen achter elkaar. Dat is geen toeval, dat is duidelijk zat.
In 1984 kreeg de Groningse schrijfster Sien Jensema (1896-1994) de Literaire Pries voor haar novelle Ruth, een vrije bewerking van het bekende bijbelboek. Bij Sien Jensema wordt dit bijbelboek een prachtig Groningstalig streekverhaal over de ideale schoondochter Ruth, een verhaal dat we goed kennen en dat we graag horen. Misschien vooral omdat we weten dat het zo goed afloopt.
Ruth was een buitenlandse vrouw, uit Moab nog wel, uit een vijandig gebied, een gebied met een slechte naam. Net zoals haar tweede, haar volgende schoonmoeder Rachab, die ook buitenlandse was; een tweede schoonmoeder uit Jericho nog wel en ook nog eens met een lastig beroep. Toch zijn het twee voorbeeldvrouwen, Rachab en Ruth: voorbeelden in geloof, trouw en dapperheid.
In het verhaal van Ruth wordt van alles omgedraaid. Het begint met Noömi die met haar man en jongens vlucht naar het buitenland: van Bethlehem – het broodhuis – naar de vlakte van het vijandige Moab, waar toch iedereen welkom is. En het gaat verder om Boaz, een man die wel zorgt voor zijn arme familieleden en graag losser is. En het gaat over de mannen bij de poort, die Boaz en Ruth de zegen geven. En het gaat over de vrouwen die het kind van hen beiden een naam geven. En het gaat natuurlijk over Ruth, “je schoondochter, die je liefheeft en die meer waard is dan zeven zonen”.
Het bijbelboek Ruth sluit af met een namenlijst, zo’n lijst waar Matteüs mee begint. Maar deze lijst begint met Peres, de zoon van Juda en Tamar. Inderdaad, hier wordt moeder Tamar genoemd. Dat is geen toeval, dat is duidelijk zat.