De maand december is de maand van advent: van verwachting en hoop. Het is goed om daaraan vast te houden ook al zakt ons de moed soms in de schoenen. Er gebeurt veel in de wereld en de onzekerheid is fnuikend. Wanneer zal deze pandemie voorbij zijn? En zullen we elkaar dan weer kunnen vinden? Zal de tweespalt die nu overal ontstaat, kunnen worden opgelost? Ik hoor mijn dochters af en toe zeggen dat ze corona haten. En ze zullen wel niet de enigen zijn.
Hun kreten doen me denken aan toen ik zelf een puber was. En aan één decembermaand in het bijzonder. Een donkere en onzekere maand omdat mijn vader, predikant, net was geschorst. Ook toen overheerste de onzekerheid: alles was anders en voor altijd veranderd. Ook toen moesten we hard op zoek naar lichtpuntjes. Mijn moeder pakte dat vooral praktisch aan. Ze haalde letterlijk licht in huis door in de woonkamer een lange, groene kerstslinger op te hangen, die ik mocht optuigen met kerstballen en lichtjes. Het was van haar een daad van verzet (als gereformeerd meisje uit de generatie die op zondag niet buiten het hek mocht spelen, was zo’n ‘kerstversiering’ een heel ding).
Mijn vader mopperde dat het geen pas gaf de boel op te tuigen terwijl het vooral doffe ellende was; mijn moeder was echter vastbesloten de boel op te tuigen juist omdat het zo’n doffe ellende was. Die slinger met ballen en lichtjes waren voor haar in zekere zin een houvast, een vlucht naar voren. Die lichtjes symboliseerden voor haar de warmte en gezelligheid die ooit weer terug zouden keren in ons leven.
Ik heb dit verhaal ook aan tafel verteld. Niet om de huidige gebeurtenissen te bagatelliseren. Integendeel, wat onze kinderen nu meemaken, is onderdeel van hun toekomst. Ook mijn verleden is onderdeel van mij. Maar die slinger is een aansporing, namelijk om hoopvol te blijven. Om ondanks alles toch het leven te blijven vieren. Om toch de (advents)kaarsen aan te steken en toe te leven naar Kerst, naar het Licht.