Met de pionierende christelijke gemeenschap (en dat geldt misschien ook wel voor kleiner wordende kerken) is het soms zoeken naar onze plek in de samenleving. Daarbij gaat het over welke rol we kunnen spelen in het bredere geheel van de samenleving en de waarde en het bestaansrecht van de gemeenschap. Hoe presenteer je jezelf dan als gemeenschap en krijg je een plek te midden van de sociale structuur en al die verschillende gemeenschappen die al aanwezig zijn in een wijk? Een plek als gemeenschap waar anderen de waarde van inzien en nieuwsgierig worden om bij aan te haken?
Deze vraag vanuit een pionierende gemeenschap ligt dicht aan tegen de uitdaging die christenen in de antieke wereld ook hadden. Christenen vormden een nieuwe gemeenschap waar ze elkaar broers en zussen noemden. Van buitenaf werd er argwanend naar die nieuwe gemeenschap gekeken. Hoe konden christenen toen duidelijk maken aan anderen wat voor type gemeenschap zij vormden en wat hun bestaansrecht gaf? Mensen die zichzelf geen christen noemden hadden namelijk ook bepaalde beelden (en vooroordelen) over de christenen en de gemeenschap die ze vormden. De enige manier waarop christenen een plek konden innemen in de sociale structuur van die dagen was door zichzelf te definiëren in relatie tot anderen.
Identiteit
Voor hun zelfbeschrijving hadden christenen een aantal sociale categorieën ter beschikking die ze zouden kunnen gebruiken. Allereerst de categorie volk: een ethnos (Grieks) of gens (Latijn). Iedereen was onderdeel van een volk met een ontstaansgeschiedenis, een vaderland, wetten, gewoonten, tradities en vaak ook een moederstad (metropolis).
Ten tweede was er de categorie van huishouden (oikos/domus) met een pater familias, dat breder was dan alleen het gezin.
Ten derde de categorie van de vrijwillige organisatie (collegium of thiasos): groepen die regulier samenkwamen en aardse en hemelse weldoeners eerden met daarbij een variëteit aan interne en externe activiteiten.
Een laatste categorie was de filosofische school (philosophiai) die gefocust was op vroomheid, eenvoudig leven, een houding ten opzichte van lijden en dood, en een verwachting van een zeker hiernamaals.
Deze sociale categorieën structureerden de samenleving in de antieke wereld. Religie zoals dat vandaag de dag een categorie vormt (dat wil zeggen het aanduiden van een groep door te spreken over bijvoorbeeld christenen of moslims) bestond in die dagen nog niet. Ook in dit artikel is de term ‘christenen’ dus regelmatig anachronistisch gebruikt.
Dialogen
Meerdere christenen hebben in de eerste eeuwen het christendom als een filosofische school gepresenteerd. Justinus de Martelaar (tweede eeuw) beschrijft in zijn Dialoog met Trypho hoe het gesprek met een christen zijn leven veranderde: “mijn geest was direct in vuur en vlam en een affectie voor de profeten en voor degenen die vrienden van Christus zijn beving mij. Terwijl ik de woorden overdacht ontdekte ik dat dit de enige echte en bruikbare filosofie was. Daarom ben ik nu een filosoof.”
Een prachtige dialoog waarin deze zienswijze op de gemeenschap van christenen ook zichtbaar wordt is de Octavius van Marcus Minucius Felix. Het document is een verslag van een dialoog die gehouden is tussen twee personen die in debat gaan over de christengemeenschap. Door de niet-christen Caecilius wordt de gemeenschap gezien als een vrijwillige organisatie (zoals de Bacchanten) met obscure praktijken en rituelen en met enkele filosofische claims. De christen Octavius zet zich af tegen Caecilius’ argumentatie met allerlei filosofische opinies en theorieën. Daarmee treedt hij in de voetsporen van Tertullianus, die datzelfde deed. Octavius vraagt zich vervolgens af of de huidige christenen filosofen zijn of de filosofen uit het verleden al christenen waren. Zijn beschrijving van de christelijke gemeenschap neigt in het geheel naar de beschrijving van een filosofische school. Een dergelijke beschrijving is bij meerdere mensen uit de eerste eeuwen zichtbaar en heeft mogelijk sporen in onder andere Lukas-Handelingen waarin de opkomst van de christelijke gemeenschap wordt beschreven.
Elke christen een filosoof
Ook vandaag de dag worden het christendom en de filosofie bij elkaar gebracht. In zijn podcastserie ‘Elke christen een filosoof’ zet dr. G.A. van den Brink de overeenkomsten uiteen tussen de filosofische scholen en het christelijk geloof en betoogt hij dat het christendom van oorsprong een filosofie is die streeft naar de waarheid.
Wat zou er gebeuren als we deze manier van kijken binnen de kerk sterk tot ons door laten dringen? Hoe zou dat onze houding bepalen ten opzichte van het politieke en maatschappelijk debat en wat zou er gebeuren als deze manier van kijken naar het christelijk geloof meer zou doordringen in de samenleving? Zouden we op die manier (nog) meer in het midden van de samenleving staan en een betekenisvolle rol kunnen spelen in de levens van mensen? Ik ga er de komende tijd maar eens over door filosoferen.