Bijna anderhalf jaar was samenzang in onze kerken verboden. Zelfs fysieke aanwezigheid tijdens de kerkdiensten was onmogelijk gedurende lange perioden. Gelukkig zijn we dankzij digitale diensten niet helemaal verstoken geweest van de kerkgang. Toch vroegen we ons vaak af wanneer we ‘Hem weer in Zijn voorhoven mochten loven’ (Psalm 42). Omdat zingen een kunst is, en oefening kunst baart, geef ik hier tips voor zingen en zangtechniek. Zo kunnen we, wanneer het moment is aangebroken dat het weer mag, de lofzang samen weer inzetten.
Mythes
Zingen is een samenkomst van fysieke gebeurtenissen die gestuurd worden door de geest. Veel mensen leren door de jaren af wat zij als kind van nature goed deden. Een aantal hardnekkige onjuistheden:
Ademen met de schouders: De longen hebben de vorm van een puntzak, waarvan de punt bovenaan ligt. Ademen door de schouders op te halen levert daarom vrijwel geen adem op.
‘De stem wordt gevormd in de keel’: De stembanden, die de lucht in trilling brengt, hebben daar wel hun plaats, maar het geluid wordt gevormd door middel van resonans. Vergelijk het met de toeter van een oude grammofoonspeler.
'Als je luid wil zingen, moet je harder zingen’: Feitelijk gebruikt de zanger niet veel meer kracht als hij luider zingt. Daarom maakt een dirigent ook vaak onderscheid: luider is krachtiger van toon; harder is lelijker van klank.
Het hoofd achterover: Gooit de zanger het hoofd achterover, dan komt het strottenhoofd vanzelf in een meer gespannen hals vast te zitten. Daardoor is de adem en de stem niet meer goed te reguleren, met ernstige keelpijn als gevolg.
Ademsteun
Ademsteun is niets anders dan het juiste gebruik van de longen: de longen (adem) steunen de stem. De longen zijn eigenlijk twee grote sponsen die zelf geen spierkracht hebben. Zij liggen in de ribbenkast en op het middenrif, samen met het hart en de maag. Drie spiergroepen sturen de longen: tussenribspieren, het middenrif en de buikspieren. De juiste ademsteun is die waar we alle spiergroepen matig gebruiken, en van die drie het middenrif het meest. Willen we zingen of krachtig spreken, dan zal het volgende moeten gebeuren:
- de schouders ‘hangen’ op hun plek
- de buikspieren trekken we zachtjes naar binnen
- het middenrif houden we laag (dat voelt dus tegenstrijdig)
Houding
De juiste houding om te zingen is per definitie staand. Toch kan ook zittend goed worden gezongen.
Staand, van onderen naar boven:
- beide voeten staan op de grond, niet meer dan dertig centimeter uit elkaar
- de knieën staan ‘van het slot’
- de billen staan wat naar achteren
- de rugwervel is hol
- de schouders staan naar achteren
- de borst is opgeheven (Sursum Corda: verhef uw hart)
- het hoofd staat recht op de rugwervel, maar enigszins naar voren gekanteld.
Zittend, van onderen naar boven:
- beide voeten staan op de grond (dus niet met de benen over elkaar)
- de voeten ondersteunen het zitten
- de rug raakt niet de rugleuning, tenzij het niet anders kan
- verder is de rugwervel hol, staan de schouders naar achteren, is de borst opgeheven en staat het hoofd gekanteld.
Resonans
Krachtige resonantie kan een ruit doen springen en een bout in een motor loswrikken. De stembanden brengen de lucht in trilling. Daarmee wordt de toonhoogte bepaald en ook deels de kracht van de stem. Maar wij geven de stem echt kracht en kleur door resonans.
Resonans wordt bereikt door het gebruiken van verschillende holtes. De voor het zingen belangrijkste holtes zijn mondholte, keelholte en neusholte. Wanneer we neuriën, dus met gesloten mond, merken we dat lucht ontsnapt via de neusgaten. De adem moet dus kunnen ontsnappen als we zingen. De vibraties die in gang worden gezet door de stembanden worden versterkt als de holtes als een klankkast werken. Dat gebruiken we als we de kern van de klank plaatsen in die holtes. Als we dus een aa zingen met het zachte gehemelte (achter in de mondholte bij de huig) opgetrokken, krijgen we een aangenamere klank.
De neusholte is verbonden met de keel- en mondholte door twee kleine openingen. Wanneer we door de neus ademen komt de lucht via die gaten (choanen) in de longen. Wanneer een toon wordt gevormd, kunnen we deze openingen openzetten door een geeuw na te bootsen.
De keelholte is de ruimte die direct boven het strottenhoofd staat. De keelholte is daarom altijd in verbinding met de stembanden. Door de spieren rondom de keelholte te ontspannen krijgen we een ruimere toon en wordt zingen makkelijker.
De stem – Klinkers en medeklinkers
De stem kan nu kleur krijgen. Dat gebeurt voor het grootste gedeelte door de stand van kaak, tong en lippen.
- Zingt men een aa (van aarde), dan is het belangrijk de tong plat te leggen, de mond open te doen en de mondhoeken niet te ver naar buiten te laten gaan. Hierdoor voelt het misschien een beetje alsof we een hete aardappel in de keel hebben, maar in werkelijkheid klinkt een dergelijke aa goed.
- Een oo (van loven) en òh (van op) verschilt enkel van de aa doordat de mondhoeken nog verder naar binnen worden gebracht. De aangenaamste òh gebruikt een hoop ruimte ‘binnenin’.
- Bij de oe (van boek) komen de lippen in een klein rondje te staan en de tong komt iets omhoog. De oe wordt makkelijker gevormd als lucht goed kan ontsnappen door de neus.
- Voor de uu moeten de lippen in een tuitje staan, bijna als voor een kus. Het midden van de tong raakt het harde gehemelte.
- De ie (van riep) en ih (van lip) zijn vaak veroorzakers van de vermoeide keel. Ze hoeven niet te scherp te klinken. Het helpt als de lippen openstaan en naar voren zijn gekruld.
- De mondhoeken moeten naar buiten voor de ee (van leven) en de èh (van lef). Houd voor de èh de tong laag.
Medeklinkers hebben we veel in de Nederlandse taal. Zij doen de toehoorder de tekst verstaan. Omdat ze voor de samenzang minder belangrijk zijn, laat ik ze aan u over.
Oefeningen voor prettig zingen
- Om de juiste houding te verkrijgen helpt soms het idee dat het lichaam bij de kruin aan een touwtje hangt. De poppenspeler trekt voorzichtig aan het touwtje…
- Ademsteun kan in stilte geoefend worden (zelfs als meditatie) door rustig in en uit te ademen terwijl gelet wordt op de drie spiergroepen. De tussenribspieren doen de borstkas naar buiten en binnen bewegen, het middenrif drukt bij inademing omlaag en de buikspieren zorgen voor de juiste ondersteuning. Zorg dat de schouders op hun plek blijven!
- Om de holtes te openen kunnen we het gapen nabootsen. Zo voelen we het zachte gehemelte optrekken en de luchtstroom van de open mond staat in verbinding met de lucht die door de neus binnenkomt. Als u nu lekker zit te gapen: heel goed en gezond!
- Voor de eerste klanken moeten de buikspieren een klein beetje worden aangespannen, het middenrif wordt laag gehouden. Bij het ademhalen schakelen we de tussenribspieren in (schouders blijven laag).
- Nu hebben we controle over de adem en de holtes en kunnen we resonans en klankvorming oefenen. Dit doen we door alle klinkers in elkaar over te laten gaan op één lange toon: “aaaaeeeeeiiiiiiooooouuuuu”. Let hierbij op of de holtes actief gebruikt worden, en wat de stand van de kaak, de tong en de lippen is.
- Pak er nu een bekend lied bij. Lees rustig de tekst door en concentreer u (naast de betekenis) op de klinkers: welke mondstand, tongstand en lipstand worden gevraagd?
- Nu gaan we zingen. We nemen de juiste houding aan, we zorgen dat de juiste spieren ontspannen zijn (schouders, nek, hals), we ademen in, zetten de holtes open (geeuwen) en starten al de spierspanning van de buikspieren en zingen.