Mijn jongste dochter heeft zo’n zin in de zomervakantie. “Dat is altijd zo heerlijk,” zegt ze tegen ons: “dan kom ik ’s ochtends uit bed en dan zitten jullie gezellig in de tuin koffie te drinken.” Ik begrijp direct wat ze bedoelt. Ik verlang er ook naar, die zomerweken.
Dat zijn de weken waarin je niet wordt gedicteerd door de tijd, althans door de fysische tijd of kloktijd. De weken waarin elke dag uitgestrekt voor je ligt en alles mogelijk is: een beetje uitslapen, lekker lang koffiedrinken, zwemmen in de Papiermolen, of de stad ingaan, of klussen, of op bezoek gaan bij vrienden, Zomergasten kijken, in het vuur staren op het terras. Praten, spelletjes doen of toch lezen. Wie weet ga ik deze zomer eindelijk De herinnerde soldaat van Anjet Daanje lezen of de dikke pil Tussen drie plagen van Jaan Kross, maar misschien ook wel niet.
Dat zijn de weken waarin tijd verandert in een soort tijdloosheid, tijd die duurt, om met de Franse filosoof Henri Bergson te spreken. Tijd die aanvankelijk eindeloos lijkt, maar toch ook weer voorbijvliegt en na de zomer uit je handen glipt. Luxe tijd, gezien alle oorlog en andere problematiek in de wereld en dichtbij. Maar ook broodnodige tijd: want juist in die leegheid, die loomheid, die verveling misschien zelfs, ontstaat ruimte voor rust en reflectie.
Opeens nemen werk, school, en andere verplichtingen een veel kleinere plaats in. We kunnen ons er dus ook niet langer in verbergen. De zomertijd wordt als het ware een vertoeven met onszelf. Wie ben ik ook alweer? Wat heb ik het afgelopen jaar gedaan en meegemaakt? Wat wil ik het komende jaar (anders) gaan doen? De zomertijd biedt ook gelegenheid om te verpozen met de ander. Te luisteren naar de ander. Te horen hoe het de ander vergaat. Tijd voor jezelf, en tijd voor elkaar. Dat deze kostbare weken maar eindeloos mogen duren.