‘Vele stemmen vormen een koor’, appte Annejet mij onlangs. Ik had haar een berichtje gestuurd met de vraag hoe ze aan de beschrijving van mijn thuiskerk was gekomen als onderdeel van het artikel ‘Hier vieren wij’ in de jubileumeditie van dit blad. Ik herkende die beschrijving namelijk helemaal niet als ‘mijn’ kerk. ‘Ingezonden brieven zijn welkom,’ liet Annejet weten.
Dat was goed om te weten; tegelijk trok ik er ook de conclusie uit dat de lezer van Kerk in Stad kennelijk niet zo gauw in de pen klimt. In al die jaren dat ik hier columnist ben geweest is het mij in elk geval nog nooit gelukt een lezer ook maar één schriftelijke reactie te ontlokken. Heel af en toe kwam er heus wel eens iemand naar me toe om me te vertellen dat ik weer een mooi stukje had geschreven, en dat is natuurlijk leuk om te horen, maar een columnist wil prikkelen, uitdagen tot nadenken, tot discussie.
Mijn eerste column voor dit blad schreef ik in 2006, meer dan achttien jaar geleden. De toenmalige redactie had mij gevraagd het gat in te vullen dat René Paas destijds achterliet in het columnistenrooster. Ik kreeg geheel de vrije hand, en die heb ik ook lang met plezier gebruikt. Maar ongeveer een jaar geleden voelde ik dat ik uitgezongen raakte in het columnistenkoor. Het begon te voelen alsof ik tegen de wind in zong; was er eigenlijk nog wel iemand die luisterde, werd er wel iemand geprikkeld, uitgedaagd tot nadenken of discussie?
Misschien had ik er zelf eerder met zoveel woorden om moeten vragen: lezer, zeg eens wat terug! We zullen er niet meer achter komen of dat had geholpen, tenzij u nu natuurlijk alsnog massaal in de pen klimt om eindelijk uw zegje te kunnen doen over al die kolommen die ik hier gevuld heb. Dat zou wat zijn, zeg! Ik beloof nu alvast dat ik overal op reageer.
In ‘mijn’ kerk hangt een kunstwerk, een grote donkere metalen rechthoek waar een paar handen uit steken. Eronder hangt een bordje met de tekst: ‘Als wij in machteloze woede vertwijfeld vragen waar God blijft, komen soms mensen als geroepen om stem of hand van God te zijn.’ Het is een stukje uit een lied van wijlen Jan van Opbergen. Mensen weten het vaak zelf niet eens wanneer ze voor een ander stem of hand van God zijn, maar in ‘mijn’ kerk leren we dat het wel vaak zo werkt. Zo’n mens wil ik nog steeds zijn, zo’n mens had ik ook als columnist willen zijn.
Vooralsnog denk ik dat ik eerst maar eens in een ander koor, voor een ander publiek mijn stem moet laten horen, of mijn handen moet laten wapperen. Er is nog zoveel te doen…