Vaak is november een sombere, een treurige maand, een maand waarin de herfst doorzet en de bladeren vallen. De klok is verzet naar wintertijd en zo voelt het ook; het is koud en donker buiten en wie weet voelt het soms binnen in ons net zo.
De maand november lijkt in het kerkelijk jaar net zo koud en donker, in ieder geval weten wij nauwelijks wat we met Allerheiligen en Allerzielen aan moeten. Op 1 november is het Allerheiligen in de Rooms-Katholieke Kerk en op die dag worden alle heiligen tegelijk vereerd. De katholieke kerk heeft honderden heiligen – dan is zo’n dag nuttig – maar in onze kerk, in onze traditie hebben we slechts twee heiligen: Sint-Maarten en Sinterklaas. Twee kinderfeestheiligen; een zwakke echo uit het rijke roomse leven waar we in onze kerk niet veel mee kunnen.
Op 2 november is het Allerzielen in de Rooms-Katholieke Kerk en op die dag worden de overleden familieleden en vrienden herdacht en wordt gebeden voor hun zielen die in het Vagevuur wachten op de jongste dag. Dat vagevuur – een soort wachtkamer vlak voor de laatste reis naar de hemel of de hel – zit al lang niet meer in ons geloof. Tenminste, als we afgaan op oude grafstenen.
Vrolijke opstanding
Na het jaar 1594, dus na de katholieke tijd in Groningen, kan op een grafsteen staan: “ferwactende een frolike operstandinge.” Deze woorden staan op de steen van Elteke Grus uit het jaar 1658 in de Martinikerk. Omdat in deze stadskerk zelfs drie grafstenen liggen met een dergelijke tekst, is een boekje uit 2012 over begraven in de Martinikerk naar deze uitdrukking genoemd. En volgens dat opschrift op die zeventiende-eeuwse steen wordt dus verwacht dat het dode lichaam op de jongste dag opstaat uit het graf.
Tja, het is lastig te zeggen wat we tegenwoordig geloven over de tijd na de dood, over hemel en hel, over begrippen als de ‘Dag des oordeels’ en de ‘Wederkomst’. Over wat ons na dit leven te wachten staat mag iedereen helemaal zelf uitmaken wat hij of zij geloven wil of geloven kan. In ieder geval lijkt er amper een soort ‘officiële kerkleer’ op dit punt.
Advent
Vaak is december een mooie, een blije maand en dit jaar ook nog eens een maand met daarin alle vier adventszondagen. Het woord ‘advent’ leunt op het Latijn en in die taal betekent ad ventus: komst of komen. We gaan naar de tijd van Kerst, we kijken uit naar de komst van Jezus, een tijd dus van verwachten. In ons woord ‘verwachten’ zit een ander woord: ‘wachten’. Een moeder verwacht haar kindje, het kan misschien nog een poos duren voordat het komt – over een paar maand of over een paar weken of misschien al over een paar dagen. Maar het komt, dat is zeker. We kunnen erop wachten.
Elisabeth en Maria
In de adventstijd wordt thuis en in de kerk meestal de aanloop naar het kerstverhaal gelezen uit het Evangelie volgens Lucas en juist in dit Evangelie wordt zo mooi beschreven wat verwachten is.
Het verhaal begint met de oude priester Zacharias en zijn vrouw Elisabeth; Zacharias kan eigenlijk niet geloven dat zijn oude vrouw een kind verwacht. Hij, een priester in de tempel, hoort het van een engel en toch: Hij is met stomheid geslagen bij het horen van zo’n groot wonder.
Het verhaal gaat door met Maria, een meisje nog en haast te jong om een kind te verwachten. In het Evangelie van Mattheüs wordt verteld dat Maria’s verloofde Jozef dat eigenlijk niet kan geloven en ook hier moet een engel aan Jozef uitleg geven.
De twee mannen in het verhaal, Zacharias en Jozef, hebben uitleg van een engel nodig maar de twee vrouwen, Elisabeth en Maria, geloven meteen dat ze beiden een bijzonder kind verwachten. Zij geloven – of misschien beter – zij weten waarop zij wachten.