Zondag 18 februari
Eerste zondag van de veertig dagen, Invocabit
Kleur: paars
Genesis 9:8-17 | Psalm 25:1-10 | 1 Petrus 3:18-22 | Marcus 1:12-15 | Alternatief: Jeremia 1:4-19
Op deze eerste zondag van de veertigdagentijd klinken verhalen van beloften. Na veertig dagen regen en een tijd wachten klinkt de belofte van God aan Noach dat hij een verbond sluit met alles wat leeft. Dieren, mensen en planten zullen nooit weer ten onder gaan in de vloed. Nadat Jezus veertig dagen in de woestijn had doorgebracht, komt hij met de belofte dat het Koninkrijk van God nabij is. Het Koninkrijk van recht en gerechtigheid, waar mensen niet verzuipen door willekeur en onverschilligheid.
Wij staan aan het begin van de veertigdagentijd met deze beloften die gloren aan de horizon en met ons meegaan. Beloften die ons gaande houden – want God is ons nabij. Beloften die een verlangen in ons wakker roepen naar een ander leven, naar een andere wereld. Maar dat vraagt wel wat: dat vraagt om inkeer en ommekeer. God keert zich om naar ons toe, laten wij ons omkeren naar God en naar elkaar. Deze komende veertigdagen kunnen een oefentijd zijn om iets van dat verlangen te verwezenlijken. Door een stap opzij te doen, ruimte te maken voor God, voor de ander, waar we normaal aan voorbij rennen. Waarin vind jij die ruimte?
Zondag 25 februari
Tweede zondag van de veertig dagen, Reminiscere
Kleur: paars
1 Koningen 19:9-18 | Psalm 16 | 2 Petrus 1:16-21 | Marcus 9:2-10 | Alternatief: Jeremia 18:1-12, 19:1-2, 10-13.
Op deze tweede zondag van de veertigdagentijd klinken verschijningsverhalen. Verhalen waarin God naderbij treedt. Elia verwacht God half en half in de storm, in het beven van de aarde, in het vuur, maar God schuilt in de stille fluistering. Om dat te kunnen horen en voelen, moet je zelf stilstaan en in de veelheid van geluiden de stilte toelaten. En dan klinkt die vraag: ‘Wat doe je hier?’ Een vraag die je soms kan overvallen, die je stil kan zetten en die je doet beseffen: wat ben ik eigenlijk aan het doen? Hoe leef ik mijn leven en voor wie?
Petrus en Johannes zien Mozes en Elia verschijnen naast Jezus. Er licht iets op van wie Jezus is. Ze zien het goddelijke doorschemeren in de menselijke gestalte. Het zijn van die momenten dat alles op zijn plek valt, alles precies is zoals het moet zijn. Dat je raakt aan de grond van het bestaan. Die reflex van Petrus is maar al te herkenbaar: vasthouden en nooit meer loslaten. De Marcuslezing eindigt met een vraag: Wat bedoelt Jezus met opstanding uit de doden? Het is een vraag waar de leerlingen mee rondliepen en die door-echoot tot de dag van vandaag.