Vleermuizen worden in onze streken geassocieerd met kerken. Deze nachtdieren worden pas na zonsondergang wakker. In de schemering zijn de geluidloos langsflitsende schaduwen tegen de achtergrond van bomen, langs straten, in parken, tuinen of op de camping moeilijk waarneembaar. Tegen de heldere avondlucht zijn de vroegste vleermuizen voor iedereen wel een halfuur goed te zien als ze rondjes vliegen rond de kerktoren. Dit leidt tot de aanname dat ze waarschijnlijk uit de kerk komen. Dat zal sporadisch wel eens het geval zijn, maar het idee dat vleermuizen vooral in kerken huizen klopt niet.
Er zijn in de provincie Groningen elf soorten vleermuizen. Daarvan zijn er maar twee soorten die in de zomer in gebouwen slapen én al vroeg wakker worden en dus in de schemering zichtbaar op insecten jagen. De stenen en gaten van een kerktoren bieden veel plek voor insecten, de toren is nog warm van de afgelopen dag en er is altijd één kant van de toren waar het luw is en de insecten niet wegwaaien. Maar als een handvol vleermuizen rondjes om een kerk vliegen, zijn het er veel.
Te koud
In 2010-2012 heeft een Baukje Hoekstra zoveel mogelijk kerkzolders in de provincie Groningen bekeken op de aanwezigheid van vleermuizen dan wel sporen van vleermuizen (vooral keutels en dode dieren). Van de 129 vaak meermalen bezochte kerken hadden er 84 sporen, die er op wezen dat er wel eens een vleermuis logeerde. Voor kraamkolonies zijn de kerken ongeschikt: geen spouwmuur en te koud.
Vleermuizen hebben in de winter een stabiel koude, maar vorstvrije plek nodig voor de winterslaap. De meeste kerken zijn daar ook niet voor geschikt. De vleermuiswerkgroep doet daar al jaren onderzoek naar: er is een handvol kerken waar in de winter met moeite één à twee dwergvleermuizen te vinden zijn. Grote uitzondering is vooral de kerk van Garmerwolde, waar tussen de balken boven het schip zestien tot negentien dwergvleermuizen kunnen worden gevonden.
Slapen in de toren van de Akerk
Boven het schip van de Akerk zijn nauwelijks vleermuizen te vinden. Maar zoveel te meer in de toren. Hier telde de vleermuiswerkgroep sinds de jaren negentig elk jaar in februari vijftig tot honderd overwinterende dwergvleermuizen. Waarschijnlijk was het aantal beschikbare slaapplaatsen de limiterende factor; sinds de recente renovatie is dat aantal verdubbeld.
Salpeter
De toren was aan groot onderhoud toe; de toren was te vochtig. Regenwater (met ammoniak, door stikstofvervuiling) dringt door de muren en reageert daar met het kaliumcarbonaat in het voeg- en metselwerk. Met zuurstof uit de lucht ontstaat kaliumnitraat, bijgenaamd salpeter of steenzout. Op de muren verschijnt een witte laag en er lag bij veel muren handenvol grof vuilwit uitziend zout op de grond. Dat zout trekt meer vocht aan. Daardoor worden de bouwmaterialen en vooral het hout in de toren aangetast. De oplossing: beter ventileren.
Het gaat nog steeds niet zo goed met de vleermuizen en daarom zijn hun verblijven, dus ook winterverblijven, zwaar beschermd. Alle werkzaamheden moesten in juni tot en met augustus worden uitgevoerd. Het uitslijpen van voegen is het meeste verstorend en kon alleen plaatsvinden in de periode juni tot half juli.
Ventilatie
Voor de vleermuizen moet de luchtvochtigheid in de winter zestig tot tachtig procent bedragen. Door het aanbrengen van betere inlaten kan de toren nu in de zomer goed geventileerd worden, terwijl in de winterslaapperiode alle luiken en inlaten gesloten blijven. Er zijn vier dataloggers opgehangen, die vijf keer per jaar werden uitgelezen. Daarmee werden temperatuurverloop en luchtvochtigheid nauwkeurig in de gaten gehouden. De aanwezige vleermuizen werden in augustus, september en oktober (zwermtijd en paartijd) geteld en de overwinteraars in december, januari en februari.
Plat in een gat
Om het aantal slaapplaatsen voor de dwergvleermuizen te verbeteren zijn op zes verdiepingen totaal minimaal tien wegkruipstenen (wandschalen van houtbeton) aangebracht, op vijf verdiepingen zijn totaal minstens tien houten platen van één vierkante meter aangebracht waar ze ook achter kunnen wegkruipen. En voor een heel zeldzame vleermuis, die tijdens de winterslaap liever plat in een gat ligt, zijn in de meeste geschikte muur zestien extra horizontale boorgaten gemaakt.
Driedubbel
Het aantal overwinteraars is door deze ingrepen spectaculair toegenomen. Men telde in 2018 en 2019 in januari en februari gemiddeld ruim honderd dwergvleermuizen. In 2021: 333, in 2022 en 2023: 285. In dezelfde jaren nam het aantal franjestaarten toe van drie en vier in 2018-2019 naar gemiddeld zeven in 2021, twaalf tot veertien in 2022 en gemiddeld negen per telling in 2023. Er zijn ook enkele exemplaren van andere vleermuizen aangetroffen.
Normaal worden er na de zwermperiode vijf tot tien dode dwergvleermuizen aangetroffen. In september 2021 zijn er echter 137 dode dwergvleermuizen aangetroffen. Er is geen duidelijke verklaring voor. In augustus 2022 waren de aantallen weer normaal. De vleermuiswerkgroep heeft in het verleden ooit een keer veertig dode dieren aangetroffen. Men denkt dat voedselgebrek (natte zomer) of een ziekte daarvan de oorzaak is geweest.