Als straks in de kerstnacht het evangelie van de geboorte wordt gelezen uit Lucas 2, klinkt ook weer de plaats waar het kind wordt neergelegd: de kribbe of de voederbak. Die plaatsbepaling speelt een prominente rol in het kerstevangelie; ze komt drie keer ter sprake. Eerst bij de geboorte zelf, dan in de aankondiging van de engel aan de herders, en vervolgens even verderop als de herders op weg gaan en Maria en Jozef en het kind aantreffen, liggend in de voederbak.
Er worden sowieso heel wat plaatsen genoemd in het kerstevangelie in een opmerkelijke, afdalende reeks: het begint met het hele (wereld)rijk, vervolgens wordt Syrië genoemd, daarna Nazareth in Galilea, en ten slotte de stad van David, Bethlehem in Judea, waar het kind in de voederbak wordt gelegd, “want zij hadden hun plaats niet in de herberg”. Kennelijk moet de hoorder erop gewezen worden dat de Bevrijder, de Redder wordt geboren op een uiterst ongebruikelijke plaats. Niet in een keizerlijk paleis, ook niet aan het hof van een plaatselijke bewindvoerder, maar in Bethlehem, de stad van de messiaanse koning David, en ook daar niet in een ordentelijk nachtverblijf of hotel, maar in een voederbak.
Die plaatsaanduiding is veelzeggend. Het is een herderlijke, pastorale plek, waar ook de messiaanse koning David zijn wortels had, als herdersjongen. Herders zijn ook de eerste getuigen van dit pasgeboren kind op deze plaats. En dat moet erbij gezegd worden: de voederbak was als plaats ook in gebruik bij de mensen die niets te verliezen hadden in de maatschappij van die dagen: daklozen, zwervers, uitgestotenen. Daar nu is de plaats waar de Redder en Bevrijder geboren wordt. Daar kiest God zich een plaats, vol van genade en waarheid en zorgzaamheid.
Geen idylle
Het is en blijft een mooi verhaal, maar pas op(!): het wordt gepresenteerd – dit verhaal – als geschiedenis van God met de mensen. Daarom zijn de plaatsbepalingen, in combinatie met de genoemde personen, ook zo prominent aanwezig: het wereldrijk van Augustus; de landstreek Syrië, waaronder toen Palestina viel, met Quirinius als bewindvoerder; Maria en Jozef afkomstig uit Nazareth in Galilea; de stad van David, Bethlehem. Met andere woorden, we moeten niet blijven stilstaan bij een idylle: een bekoorlijk nachtelijk landschap waar herders zich warmen aan een kampvuur en een boodschap krijgen dat er ergens in de buurt bij een voerbak een kind geboren is…
De suggestie van het evangelie is van geheel andere aard. Het gaat om geschiedenis, of misschien beter: het gaat om tegengeschiedenis die de officiële wereldgeschiedenis van die dagen ontwricht. In de officiële geschiedenis gaat het altijd om de grote namen, die je kunt terugvinden op inscripties en bij de geschiedschrijvers. Zo lijkt het evangelie van Lucas 2 ook te beginnen, met Augustus en de volksregistratie in zijn wereldrijk, en met Quirinius als heerser over een landsdeel in dat wereldrijk, en in Lucas 1 eerder al met koning Herodes. Maar dan slaat het om en gaat het ineens om Jozef en Maria, gewone mensen uit de marginale landstreek Galilea. Bethlehem in Judea wordt genoemd, de stad van David, een herinnering aan de messiaanse koning van weleer. Dan blijkt de focus van deze tegengeschiedenis te liggen bij het oude verbondsvolk, bij de God van Abraham, de God van Israël en in het bijzonder bij de Redder en Bevrijder namens deze God.
De hele bewoonde wereld
Het evangelie laat ons niet verwijlen bij een idylle, maar drijft ons voort naar wat er volgt in het geheel van het evangelieboek. Je ziet dat aan de herders, die de eerste getuigen worden doordat ze gaan rondvertellen over deze ongewone geboorte. En zo gaat het verhaal van Lucas verder, niet alleen in zijn evangelie dat een eerste afronding krijgt met de opstanding van de gekruisigde. Het gaat verder in het tweede boek dat hij schrijft als vervolg op het evangelie: het boek Handelingen, waarin verteld wordt over de navolging van deze opgestane Heer. Dat tweede boek eindigt veelzeggend genoeg in Rome, de hoofdstad van het rijk, waar de keizer zetelt. Daar in de keizerstad klinkt het getuigenis aangaande de Redder en Bevrijder over wiens geboorte ergens achteraf in een voederbak in Lucas 2 al wordt verteld.
Het is interessant dat dat eindperspectief – het getuigenis aangaande de Redder en Bevrijder in het verre Rome – hier in het geboorteverhaal al enigszins zichtbaar wordt. In vers 1 van Lucas 2 gaat het over het besluit van keizer Augustus dat “alle inwoners van het rijk” moesten worden ingeschreven. In het Grieks staat daar: “de hele bewoonde wereld”. Uiteraard wordt daarmee bedoeld: het imperium van keizer Augustus, het wereldrijk dat onder zijn bevel staat. Maar de uitdrukking ‘de hele bewoonde wereld’ lijkt ook iets anders onder woorden te brengen, namelijk de wereld waar alle mensen een woning vinden en zo hun leven kunnen opbouwen. De wereld dus, “waar mensen waardig leven mogen en elk zijn naam in vrede draagt” (Liedboek 601). Zo wordt hier, in het evangelie van de kerstnacht, messiaanse wereldgeschiedenis verteld.