Kerstlied
Nu zal het wel gauw gaan sneeuwen,
Dan worden de wegen wit
En dan rijden de drie kamelen,
Waarop elk een koning zit
Door een woestijn van eeuwen
Vol boosheid en gevit.
De herdertjes liggen bij nachte
Te waken op het veld
Bij hun schaapjes met witte vachten.
Een engel heeft hun verteld,
Dat Jezus niet langer kan wachten
Want de wereld moet hersteld.
Wat herders en koningen hopen,
Het maakt gering verschil:
Men kan het geluk niet kopen,
Maar voor mensen van goede wil
Gaat de hemel eenvoudig open
En dan wordt alles stil.
Doch zij, die het kwade begeren,
Zij mogen niet binnen gaan,
De hemel is voor wie leren
De goedheid te verstaan,
Die mensen door ons ontberen
Als wij hebben kwaad gedaan.
Door een woestijn van eeuwen
Vol boosheid en gevit
Rijden de drie kamelen
Waarop elk een koning zit.
Nu zal het wel gauw gaan sneeuwen
En dan wordt de wereld wit.
Anton van Duinkerken, in tijdschrift De Gemeenschap, jaargang 9
Het gedicht ‘Kerstlied’ van Anton van Duinkerken uit 1933 telt vijf strofen van elk zes versregels. Die hebben gekruist rijm: ababab, cdcdcd, enzovoorts, tenminste wanneer je sneeuwen, kamelen en eeuwen (in strofe 1 en 5) tot dezelfde rijmklank rekent. Er is alliteratie of beginletterrijm. Om één voorbeeld te noemen: worden de wegen wit (vers 2).
Dat de dichter elke versregel met een hoofdletter laat beginnen, vond ik lastig. Daardoor zie je bijvoorbeeld niet op het eerste gezicht dat de strofen 1, 3 en 4 slechts uit één zin bestaan en de strofen 2 en 5 uit twee zinnen.
De titel van het gedicht is ‘Kerstlied’. Je kunt je voorstellen dat er bij zo’n titel een melodie hoort. Of die er is, heb ik niet kunnen achterhalen.
Net als in veel kerstliederen gebruikelijk is zijn alle ingrediënten van Kerst aanwezig: sneeuw, de drie koningen op hun kamelen, de herdertjes (let op het verkleinwoord) liggen bij nachte op het veld bij hun schaapjes met witte vachten, een engel. Kortom, een suikerzoet, traditioneel beeld van Kerst. Zo zoet, dat je als lezer haast achterdochtig wordt en je afvraagt of de dichter dit misschien ironisch bedoelt. Dat lijkt er wel op wanneer je het eind van strofe 1 en 2 leest. De drie koningen blijken al eeuwen te rijden ‘Door een woestijn / Vol boosheid en gevit’. Het kwaad is niet gestopt sinds Christus’ geboorte. Integendeel. En in strofe 2 laat de dichter een engel tegen de herders zeggen dat Jezus niet langer kan wachten ‘want de wereld moet hersteld’. Het is hoognodig dat hij komt om orde op zaken te stellen. Al eeuwenlang herhaalt zich wat er ook in het jaar van Christus’ geboorte aan de hand was. De wereld is vol oorlog en onderdrukking. Ook in 1933 was dat een reële dreiging door het opkomende fascisme, waartegen Anton van Duinkerken zich van meet af aan heeft verzet.
In strofe 3 en 4 geeft de dichter zijn mening. In feite, zegt hij, is er niet zoveel verschil tussen mensen. Of ze nu herder zijn of koning, allebei hopen ze op geluk. Maar ‘Men kan het geluk niet kopen’ (vers 15). Er is echter wel verschil in hoe mensen met elkaar omgaan. En daar verbindt de dichter een conclusie aan: ‘voor mensen van goede wil / Gaat de hemel eenvoudig [gewoon vanzelf] open’ (vers 16, 17). Maar voor mensen die kwaad doen is de hemel niet bestemd: ‘wie het kwade begeren, / Zij mogen niet binnen gaan’.
Tegenover het kwade zet de dichter het goede. Het goede is dat je beseft dat jij er de oorzaak van kunt zijn dat het niet goed gaat met andere mensen. Dat je leert dat andere mensen door jouw toedoen soms tekort worden gedaan: ‘De goedheid (…) die mensen door ons ontberen’ (vers 22, 23). De conclusie van de dichter is: ‘De hemel is voor wie wil leren’ (vers 21). Waarin wij andere mensen te kort doen? Hoe wij meer empathie kunnen tonen? Dat laat de dichter ons zelf invullen.
De dichter eindigt weer met de eerste strofe. Alleen staan nu de versregels in omgekeerde volgorde. Hij lijkt hier mee aan te geven dat er niet zoveel veranderen zal in de wereld. Nog steeds rijden de drie kamelen met op hun rug een koning door een wereld waarin er veel mis is. Om te eindigen met: ‘Nu zal het wel gauw gaan sneeuwen / En dan wordt de wereld wit.’ Die sneeuw, waar mensen zo vaak op hopen met Kerst, kan ook al het kwade bedekken, zodat je het niet meer ziet. Dan lijkt het vrede. Maar als je strofe 3 en 4 leest, was dat in 1933 vast niet de boodschap van de dichter. Een boodschap die in 2023, precies 90 jaar later, niet aan kracht verloren heeft, maar mogelijk nog urgenter geworden is.
‘Kerstlied’ gaat er juist over waarom Jezus’ geboorte steeds opnieuw een soort oproep aan ons is om ons niet te laten bedriegen door zoete kerstbeelden en sneeuw die alles bedekt wat niet goed is: een wereld waarop geen vrede is. Vrede waar wij zelf ons best voor moeten doen.